Voor het najaarsnummer van Awater (2024) schreef ik de volgende recensie:
Hans Wap, geboren 1943, behoorde tot de Rotterdamse literaire scene van eind jaren zestig. Hij debuteerde in 1967 met de bundel Schoten en filtersigaretten. Later legde hij zich meer toe op beeldende kunst en schreef hij kinderpoëzie. Vanaf 2003 verschijnt er geregeld nieuw werk van hem bij uitgeverij De Weideblik.
In deze nieuwste bundel gaan tekst en beeld hand in hand. De kleine zwart-wit-tekeningen lijken soms op zichzelf te staan, maar sluiten meestal perfect aan bij de poëzie. Het gedicht ‘dode steden’ wordt vergezeld van een tekening van een kale toren waar twee mannelijke figuren door de zwarte raampjes naar binnen gluren: ‘waar doden hun verhalen vertellen/ achter een muur van taal/ en onbegrip’. De poëzie van Hans Wap is divers, maar de grondtoon is meestal toch luchtiger dan in dit gedicht.
Kenmerkend voor zijn werk is ook een ambachtelijke eenvoud. Deze pakt vaak goed uit en levert mooie korte zinnen op als ‘opgeruimd als lege prullenmanden’ en ‘wie is toch die man/ die mij in de spiegel aankijkt’. Soms schurkt deze eenvoud tegen het clichématige aan. Het eerder genoemde gedicht ‘dode steden’ begint met de regels ‘alleen de letters en getallen op zerken/ doorstaan de tijd’. Het beeld is te evident. Maar in de combinatie van heldere zinnen, duidelijke beelden en een luchtige toon kan één goede zin een gedicht ook dragen. Het slot van ‘raamgedicht’ luidt: ‘een raamgedicht/ is een vergezicht’. Het zijn twee sterke regels, waarvan ik dacht dat ze al bestonden, zo vanzelfsprekend zijn ze. Met dit werk staat Wap in een traditie van Rotterdamse dichters als Rien Vroegindeweij en Jules Deelder.
In de bundel is ook de nodige nostalgie te vinden, naar bijvoorbeeld het oude Rotterdam of naar het beroemde popfestival in het Kralingse Bos. Wap drukt zich bij de herinnering eraan plastisch uit: ‘het waren de dagen/ dat ik grotendeels niet bij bewustzijn was/ als ik mijn best deed/ wist ik waar ik woonde’. Maar het krachtigste gedicht in de bundel is juist minder concreet en daarom des te spannender: ‘Om de hoek’ gaat vergezeld van een tekening van een gekrulde menselijke figuur zonder ledematen. De eerste strofe:
om de hoek
in het bos
waar waar en onwaar
wankel balanceren
waar beesten zich verschuilen
en geluiden weerkaatsen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten