Robert F. Williams was een Afro-Amerikaanse burgerrechtenactivist die zich gewapend verdedigde tegen de onderdrukking van de zwarte bevolking in zijn woonplaats Monroe, North Carolina. Hij was actief vanaf eind jaren vijftig, maar moest in 1961 het land ontvluchten. Hij woonde vervolgens in Cuba en China en mocht pas acht jaar later terugkeren naar Amerika. Met zijn uitgangspunt van gewapende verdediging onderscheidde hij zich van andere zwarte leiders die geweldloos verzet predikten. Williams was een inspiratiebron voor velen, bijvoorbeeld voor mensen uit de Black Panther beweging. Hij schreef in 1962 het boek ‘Negroes with guns’, dat in 2004 werd verfilmd.
In ‘We hadden wapens, we hadden liefde’ staat het leven van Robert F. Williams centraal. Otten vertelt het verhaal vanuit verschillende gezichtspunten, met name dat van zijn vrouw Mabel en hun zoon John. Het verhaal is deels chronologisch, maar wordt onderbroken door passages waarin Mabel en John terugkijken op hun leven en hoofdstukken over de jeugd van Robert en het begin van hun huwelijk. Tenslotte voegt Otten het perspectief toe van een jong meisje dat in 2014 onderzoek doet naar het leven van Williams. Deze diversiteit doet niets af aan de leesbaarheid. Juist door het benadering van verschillende kanten krijgt Robert F. Williams meer verdieping.
In het eerste hoofdstuk van ‘We hadden liefde, we hadden wapens’ word je meteen met je neus op de feiten gedrukt. Het is 1958, Monroe, North Carolina. John gaat met zijn vader en een paar jongens naar een ijssalon. Normaal kopen zij een ijsje ergens aan een loket aan de achterzijde van de zaak. John schaamt zich wanneer hij binnen zit met zijn vader. Hun bestelling wordt niet opgenomen. De politie arriveert en neemt zijn vader mee. “Stomme neger. Zijn dat je kinderen? Arme kinderen met zo’n vader.” John voelt zich nog rotter, maar zijn moeder troost hem. “Je vader zou dit nooit doen als hij niet zeker wist dat het goed was. Ooit zal je dat begrijpen. Hij houdt van je.”
Het is bizar dat een kind als John het kennelijk normaal vond dat zij de ijssalon niet binnen mochten. De apartheid deelde de Amerikaanse samenleving eind jaren vijftig in tweeën. In de bus moesten John en zijn familie achterin zitten. De bibliotheek en het zwembad mochten zij niet in. Het onderwijs was gescheiden. Afro-Amerikanen kregen voor hetzelfde werk structureel minder betaald dan anderen, enzovoorts, enzovoorts. Nog niet zo lang geleden mochten zij sowieso niets leren. Lezen was verboden. “Opa Sikes had zichzelf lezen en schrijven geleerd, wat tegen de wet van die tijd was en levensgevaarlijk, slaven mochten geen onderwijs hebben.”
De witte bevolking voelde eind jaren vijftig wel dat er iets aan het veranderen was. Het zwembad in Monroe gaat open voor iedereen. De meeste vaste bezoekers weigeren er nog in het water te gaan. Zij openen een eigen privé-zwembad. De Ku Klux Clan is zeer actief. Zij bedreigen de familie van Williams en moorden als zij de kans krijgen. Robert is zich bewust van het gevaar en bewapent zich ter afschrikking. In deze context is dat zeer begrijpelijk. De continue dreiging, het gevoel dat je voortdurend op je hoede moet zijn, dat is een gevoel dat Otten heel goed weet over te dragen in de stukken die spelen voor 1961.
De periode van hun vlucht uit Amerika is cruciaal. De bedreigingen aan het adres van het gezin worden steeds sterker. In feite wachten de Klan en de politie hun kansen af. Er zijn voortdurend protesten en rellen. Uit het hele land komen sympathisanten hen ondersteunen. Wanneer een wit echtpaar per ongeluk hun huis invlucht, gaat even later het verhaal rond dat Williams het stel heeft gekidnapt. Hij weet met Mabel en de twee kinderen te ontkomen, maar wordt nu gezocht in heel de Verenigde Staten. Uiteindelijk weet het gezin te ontkomen. Zij zijn welkom in Cuba.
Williams was nooit een overtuigd communist. Ook in Cuba zei hij gewoon wat hij dacht en liet zich niet voor iemands karretje spannen. Toen hij later terug kon keren naar zijn vaderland werd hij gezien als de nieuwe leider van een beweging. Die rol paste hem niet. Hij zag zichzelf ondanks alles als een patriot. Eigenlijk bleef hij voor velen ongrijpbaar. Otten laat John over zijn vader zeggen: “Papa was degene die altijd een beetje apart stond van ons, en van de andere gewone mensen.”
John keert zich later niet zozeer af van zijn vader, maar leidt wel een heel ander leven. Hij wordt dominee. In 2014 overlijdt Mabel, zijn moeder. Zij woonde de laatste tijd bij hem in huis. In de dagboeken die zij nalaat is John in eerste instantie niet geïnteresseerd. Later verandert dit. John beseft nu pas dat hij onderdeel is van een (familie)geschiedenis. “Misschien is het dat wel wat me irriteert: dat ik het nooit echt heb gezien als mijn verhaal.”
Christine Otten heeft met ‘We hadden liefde, we hadden wapens’ een bijzonder boek geschreven. Het heeft een complexe, mooi uitgewerkte structuur, die het leesplezier niet in de weg zit. Ik las het als een roman, maar het is tegelijkertijd geschiedschrijving. In een verantwoording schrijft zij voor dit boek gesproken heeft met Mabel en John. Zonder het vertrouwen van hen had zij dit boek niet kunnen schrijven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten