Na het lezen van Mijn twee moeders, het boek waarin Dore van Duivenbode het verhaal optekende van Stefan Skotnicki, werd het tijd om haar vorige boek te lezen dat al enige maanden op de stapel nog-te-lezen-boeken lag. In Oerbos reist Van Duivenbode naar Oost-Polen en het Karpatengebergte in Roemenië om als journalist onder meer de illegale houtkap te onderzoeken. Het gaat haar vooral om inzicht te krijgen hoe er naar de eeuwenoude bossen wordt gekeken. West-Europees milieubeleid lijkt lijnrecht te staan tegenover de lokale bevolking die leeft van de boskap. Maar ter plekke ontmoet zij veel verschillende mensen met hele verschillende standpunten. De bossen zijn onverbrekelijk verbonden met de cultuur en de politiek, die ook de nodige corrupte uitwassen kent.
Voor haar onderzoek verblijft zij langere tijd in het gebied. Zij woont een tijdje in een afgelegen studentenhuis van de Bosschool in Białowieża op de grens van Belarus. De jongens, en een paar meisjes, worden opgeleid tot bosopzichter. De school valt onder het beheer van het ministerie van Klimaat en Milieu, maar de leerlingen worden niet zozeer klaargestoomd om de bossen te beschermen, maar vooral opgeleid tot opzichter in de productiebossen of tot grenswacht. De leraren en leerlingen zien het als hun werk om het bos gezond te houden, maar zij zien ook dat je een goede boterham aan de houtkap moet kunnen verdienen. De vorige conservatief-nationalistische regering heeft honderdtachtig duizend bomen laten verwijderen vanwege een schorskever die de bomen ziek maakte en verdiende hier goed aan. Natuurbeschermers waren hier fel op tegen, want het bos zou zichzelf kunnen herstellen van deze plaag.
Aan de Bosschool, waar strikte regels en een vaste dagindeling gelden, is men uitgesproken negatief over wat het milieuterrorisme genoemd wordt. Bijna iedereen deelt de afkeer van de EU, vindt jagen heel normaal en eet vlees. Van Duivenbode probeert als journaliste zoveel mogelijk in de groep op te gaan, geen directe kritiek te leveren en vooral te observeren. Zij eet als vegetariër zelfs vlees mee; later maakt zij op de school kennis met twee meisjes die ook geen vlees eten. Door haar manier van onderzoeken en niet direct te oordelen laat zij veel verschillende stemmen aan het woord. Ook bij de mensen die tegen de grootschalige houtkap zijn denkt niet iedereen hetzelfde; de ene is meer wetenschapper, de ander meer activist, er zijn eenlingen en mensen die grotere groepen willen mobiliseren.
Van Duivenbode verblijft een paar dagen in een afgelegen kampement waar autonomen zo milieubewust mogelijk willen leven, half verrot eten wordt bijvoorbeeld niet zomaar weggegooid en alcohol is niet toegestaan. Zij beschrijft haar verblijf, dat niet erg comfortabel is, maar wordt niet cynisch. Zij neemt de groep even serieus als de jagers op de bosschool of de vrijwilligers die een beschermd Oerbos inrijden om dagelijks takjes te snoeien. Een bosopzichter vermoedt dat zij met ‘die ecologische organisatie’ heeft gepraat en relativeert dat lokale kap alleen maar slecht is: ‘Met een vergrootglas lopen ze door de bossen. Ze vergeten dat het bos gebaat is bij een langetermijnvisie en niet alleen bij oude bomen.’
In bijna ieder hoofdstuk schetst zij het grote dilemma: ‘Asja’s hele bestaan is met het bos vervlochten, van het lokaal geschoten hertenvlees dat ze met me deelden, tot en met haar werk en het werk van haar echtgenoot. Zijzelf, haar vrienden, buren, collega's en oud collega’s; allemaal zijn ze gelieerd aan de Poolse staatsbossen. Een afwijzing van hun bosbeheer betekent een afwijzing van hun leven.’ Maar naast het bestaan van tegengestelde standpunten vindt er ook gewoon veel illegale houtkap plaatst. Op sommige plekken is goed na de gaan of er niet te veel wordt gekapt, omdat er quota zijn ingesteld, maar lokale politie en de controleurs zien geregeld iets door de vingers. Voor activisten kan het gevaarlijk zijn zich hier in te mengen. In Roemenië werd onlangs zelfs een boswachter vermoord. Van Duivenbode gaat erheen om na te gaan wat er precies gebeurd is, iets wat haar ontraden wordt. De verhalen die zij krijgt te horen spreken elkaar tegen: het zou een ongeluk zijn of het was zijn eigen schuld.
Het contrast tussen hoe het Westen naar natuur kijkt en hoe de lokale bevolking dit ziet illustreert Van Duivenbode geestig met de telefoongesprekken die zij met haar vriend in Rotterdam voert. Hij is in de weer met plantjes op het dakterras die dan weer omwaaien of afsterven door een paar koude nachten. Hij heeft ook al een houten Ikeameubel gekocht voor in de zomer en is blij met een nest musjes. Maar dit gerommel heeft weinig te maken met natuurbeheer. Naarmate Van Duivenbode verder door het Karpatengebergte trekt en de Oekraïense grens passeert, wordt haar verhaal somberder. Er wordt zoveel gekapt, de behoefte aan hout blijft maar groeien; er is veel geld mee gemoeid en dit werkt als vanzelf corruptie in de hand. Wij in Nederland profiteren er ook van en zijn maar wat blij met het massale aanbod aan goedkope Ikeameubeltjes. Toch zijn er lichtpunten. Het invoeren van Europese wetgeving gaat langzaam, maar heeft uiteindelijk toch effect. En de dader van de moord op de Roemeense boswachter moest na jaren traineren uiteindelijk voorkomen en kreeg een straf. Oerbos is een prachtig en goed geschreven boek, waarin Dore van Duivenbode haar persoonlijke reisverhaal heeft gekoppeld aan een breed maatschappelijk verhaal waarin de gepolitiseerde bossen centraal staan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten