zaterdag 18 februari 2017

Willem Elsschot – De Verlossing

Herlezing van ‘De Verlossing’ bevestigt voor mij dat Elsschot een van de grootste schrijvers in het Nederlands taalgebied was. Elke zin is raak in deze korte roman. Op de eerste pagina zit je meteen midden in het verhaal van Pol, die zijn vrouw slaat en in het dorp een levenslange strijd voert met de pastoor. 

Dat slaan vond zijn oorsprong op de huwelijksdag. “Van Domburg had zijne vrouw pas getrouwd toen zij al zwanger was. Bij 't verlaten van de kerk stiet hij op een oude kennis, een man die met een paar meisjes een kroeg hield, die anders overdag sliep omdat hij 's nachts tapte, en die altijd naar jenever stonk. Na Desideria te hebben aangekeken had hij Van Domburg lachend door elkaar geschud en gezegd: ‘Heb je de koe dan tóch getrouwd, kameraad? Dan heb je 't kalf ook, hoor!’ En na een vloed van gelukwenschen zegende hij 't paar en zwijmelde weg. Van Domburg was sedert die ontmoeting door den duivel bezeten. “

Hij ranselde zijn vrouw om haar te laten bekennen. ”Doch Desideria bleef onwrikbaar en zwoer dat geen andere man haar ooit had bekend.” Het gezin verhuisde naar Groendal, waar Pol een winkel bestierde. De oude pastoor vond hem een gevaar voor de gemeente. “Niet zozeer om dat slaan op Desideria, want dat was méér voorgekomen, als wel omdat hij te Groendal de eenige man was die boeken las.” Bovendien liet Pol zich oneerbiedig uit over de Heere God.

De strijd begon pas goed met de nieuwe pastoor Kips, een jonge vent die uit jagen ging en de dorpelingen altijd met een scherpe blik aankeek. Kips verbood vanaf de kansel te kopen in een winkel van een goddeloze. Pol raakte zijn inkomsten kwijt, maar had gelukkig nog zijn eigen grond, op slinkse wijze gekocht van de landgraaf.

Kips en Pol bleven koppig. Zij gaven niets aan elkaar toe. Het advies van een advocaat om het bij te leggen, beantwoordde Pol met: “ik sterf liever.” Twee dochters gingen het huis uit om in een klooster hun leven te slijten. De derde was eveneens zeer godsdienstig. “Anna kende haar kerkboek beter uit haar hoofd dan Kips.” Zij trachtte de twee mannen te verzoenen, tevergeefs.

Op zijn sterfbed leek Pol zoeter te zijn geworden. Hij riep de pastoor bij zich, maar niet om te biechten. Anna bleef tot lang na zijn dood bidden voor hem. “Zou hij werkelijk verdoemd zijn?” Zij dacht elke dag aan hem. “Zij dacht dan nauwelijks aan hare moeder, die, bezegeld door haar leed en lijden, als een straal ten hemel gevaren was.”

‘De verlossing’ eindigt met een overwinning voor Anna. Het ongedoopte kind van haar neefje uit de stad weet zij mee te nemen naar de abdij, alwaar hij gered wordt. “Je kon niets beters bedenken tot heil van je vader. Je bent een goed meisje, sprak hij streng.”


In deze uitgave van het verzameld werk is per deel een verantwoording met de drukgeschiedenis, een nawoord, noten, e.d. opgenomen. De kritieken n.a.v. het verschijnen van ‘De Verlossing’ in 1921 waren redelijk mild: de humor en de frisse stijl werden geprezen. Er was echter commentaar op de compositie: te ruw en onvolledig. “Het is met een zekere natuurlijke drift geschreven.” Dat laatste klopt helemaal, maar ik vind met name de compositie, de opbouw van het boek juist geweldig. Zijn opkomst in het dorp, de strijd met de pastoor, zijn volharding en zijn dood, het is door Elsschot allemaal juist gedoseerd. De laatste hoofdstukken over Anna zijn het nagerecht, dat het verhaal een extra dimensie geeft. De kerk komt er niet zo best vanaf in dit verhaal. De kerk plaatste ‘De Verlossing’ na verschijnen onmiddellijk op de lijst van verboden lectuur.

Geen opmerkingen: