vrijdag 10 februari 2017

Marcel Möring – Eden

Het prachtig vormgegeven ‘Eden’ is het derde deel van de trilogie, waarvan 'Dis' en 'Louteringsberg' de andere twee delen zijn. Het boek werd 6 januari onder grote belangstelling gepresenteerd in boekhandel Donner. 

‘Eden’ bevat meerdere verhaallijnen en lagen, die in eerste instantie weinig met elkaar te maken hebben. Ten eerste is er het verhaal van een naamloze jongeman, diep in de Middeleeuwen geboren. Hij moet al snel zijn geboorteplaats verlaten en zwerft eeuwenlang door Europa. Hij is de wandelende jood, een mythische figuur die Möring ook in andere boeken heeft gebruikt. Een tweede verhaal speelt zich af in onze tijd, hoewel Möring slechts zijdelings verwijst naar actuele maatschappelijke gebeurtenissen. Mendel Audenauer is de hoofdpersoon, die al voorkwam in Mörings debuut Mendels erfenis. Hij is een alleenstaande psychiater.

Het verhaal van de wandelende jood is doortrokken met allerlei andere verhalen en mythes. Möring verwijst continu naar Bijbelse en joodse teksten, naar sagen en Freudiaanse duidingen. De naamloze komt allerlei figuren tegen die hem weer een verhaal vertellen, waarin soms weer een ander verhaal wordt verteld. Zo beluistert Mendel de verhalen die zijn patiënten hem op de sofa vertellen en die bij hem nieuwe gedachten en verhalen oproepen. Daarnaast onderbreekt Möring een aantal keer zijn vertelling met een min of meer wetenschappelijke verhandeling.

De structuur is complex, maar eigenlijk leest deze Möring vlot weg in vergelijking met eerdere boeken van hem. Hij onderscheidt de diverse vertellagen door een ander lettertype en vormgeving, bovendien bevat ‘Eden’ tekeningen van zijn hand. Dit is de meerwaarde van het papieren boek boven het E-book.

Veel verhalen kennen een wat ongewone moraal, voor sommige lezers zal dit onbevredigend zijn. De naamloze, hij wordt ook wel de Zwarte genoemd, wordt er door een vorst op uitgestuurd om een eeuwenoud manuscript op te sporen. Het boek van Raziël is een tekst uit de tijd van Adam en Eva. Het boek bestaat hoogstwaarschijnlijk niet, maar ligt volgens de vorst in een afgelegen klooster. De Zwarte moet het vinden anders wordt het hele dorp uitgemoord. Je verwacht dat de held zal slagen voor deze onmogelijke opdracht en dat het dorp wordt gered. Vooral omdat hij enorm worstelt met de verantwoordelijkheid die op zijn schouders rust.. Zonder deze verhaallijn geheel te  verklappen: hij slaagt op een onverwachte eigen manier in zijn opdracht, maar redt daar geen andere mensen mee, hooguit de ziel van zijn heer.

Ik zag een parallel met andere verhalen in ’Eden’. Mendel heeft een interne patiënt, de vrouw van een slager. Zij pleegt onverwacht zelfmoord door voor een trein te springen. Later wordt duidelijk dat de slager haar die dag sinds lange tijd heeft bezocht. Nog later blijkt de slager een vriendin te hebben. De politie ziet geen aanleiding het geval verder te onderzoeken. Is hier sprake van schuld? Maar waarom wordt er niemand gestraft? Voor Mendel is het een nieuwe aanleiding tot zelfonderzoek. Over het algemeen kun je zeggen dat in de roman de patiënten niet genezen en de helden niet zegevieren.

Dramatische gebeurtenissen overkomen de mensheid zonder dat er een oorzaak is aan te wijzen. Aan het begin van ‘Eden’ zegt de naamloze het zo: “Ik begreep toen nog niet dat grote wendingen in het leven zelden het gevolg zijn van besluiten, maar gebeuren.” Eenzelfde realisme voelt Mendel als hij de ambities ziet bij jongere collega’s. “Niemand neemt meer genoegen met ambiguïteit of de mogelijkheid dat het leed dat wordt gevoeld misschien wel bij het leven hoort.”

Voortdurend gebruikt Möring het bos als metafoor. De naamloze dwaalt erin rond, Mendel verwijst ernaar bij zijn zoektocht in de denkwereld van zijn patiënten of in zijn zelfreflecties. Een verwant thema is het zoeken naar een thuis. De wandelende jood heeft geen naam, of juist vele namen. Hij woont in vele huizen, maar is nergens thuis. Waar hij ook verblijft, naar verloop van tijd moet hij weer verder. Aan het eind van het boek komen de twee verhalen samen, in een bos.

Tijdens de omzwervingen over het Middeleeuwse platteland schetst Moring een rauw leven. Er is hongersnood, mensen worden verdreven uit hun dorpen of afgeslacht. Wanneer er een ziekte uitbreekt wordt er naar een zondebok gezocht: een heks, iemand niet van hier, iemand die zich anders gedraagt. Hij of zij wordt opgejaagd of gedood. Deze scenes deden mij sterk denken aan twee boeken die ik onlangs las: ‘En ik herinner mij Titus Broederland’ van Auke Hulst en ‘Eleonora en de liefde’ van Pim Wiersinga. De overeenkomst is de eenling met een missie in een vijandige omgeving, het primitieve platteland.

Ondanks de zware onderwerpen schrijft Möring licht. Zijn stijl is wat archaïsch, maar niet hoogdravend. Hij - of Mendel - is soms nostalgisch. Bijvoorbeeld als het gaat over de gekken en excentriekelingen van 100 jaar geleden. Hij noemt - in mijn ogen een mythe - de dorpsgek die door de gemeenschap werd geaccepteerd en onderhouden. In werkelijk zat zo iemand naakt in een stal aan de ketting of werd doodgeslagen.

Het verloren paradijs keert terug in een verhaal over het oerbos en de herinvoering van het Heckrund onder de nazi’s. Dit oeros wilde men terugfokken, wat mislukte. “Het bos bleef het bos. Er was een areaal verloren gegaan door kap, bizons waren afgeschoten en heringevoerd, wegen aangelegd en weer vergeten, maar het woud was nog altijd immens en oud. De woudgemeenschap, dat merkwaardige amalgaam van Polen, Litouwers en joden dat in en van het bos leefde en genoeg had aan zichzelf, was onherstelbaar vernietigd. De pogingen om geschiedenis en cultuur op te leggen aan wat van zichzelf al geschiedenis en cultuur was, leidde tot vernietiging.”

De stukken over de psychiater Mendel zijn meer hedendaags en bevatten meer dialoog. Er duiken hierin steeds meer parallellen op met de verhalen van de wandelende jood. Thema’s als tijd, schuld, het verloren paradijs of identiteit spiegelen in beide verhaallijnen. Daarbij is het boek niet gelijkmatig opgebouwd. Het lijken eerst flarden van verhalen, die tezamen iets willen duidelijk maken.


In ‘Eden’ wordt veel verwezen naar de leer van Kabbala. De opbouw van het boek kun je zien als in lijn met deze leer. Iedere letter of ieder woord heeft een betekenis en alle kleine delen, alle afzonderlijke losse verhalen komen voort uit één ziel, uit één oerverhaal. De verhalen hoeven dus niet in een bepaalde logische volgorde te staan. Het oerverhaal zit al in de titel: ‘Eden’. Het is de tegenhanger van het chaotisch bos, waar mensen in ronddwalen. Het is een mooi aangelegde tuin, die ook meermaals opduikt in het boek: het verloren paradijs. Wij zijn hieruit weggetrokken en het komt nooit meer goed, lijkt de boodschap van het boek te zijn.

Geen opmerkingen: