Hermans was
een groot kattenliefhebber. ‘De liefde tussen mens en kat’ is een uitgave uit 1985, van de Bijenkorf, een winkel die
toen nog veel aan literatuur deed.
Hermans
begin met een citaat van Multatuli: “Telkens als ik een kat haar jong zie
wegdragen in de bek denk ik eraan: ‘hoe meer ik katten leer kennen, hoe minder
ik van mensen houd.’”
Zou dit ook
voor Hermans, de zogenaamde mensenhater, gelden? Ik denk het niet. Hij had
vooral veel medelijden met de mensen om hem heen en de mensheid als geheel.
Voor katten gold dit medelijden een stuk minder. Katten gaan hun eigen weg en
trekken zich weinig van ons aan.
Hermans
stelt zich de vraag der vragen als het om katten gaat: wat speelt zich in het hoofd
van mijn kat af? “Valt er over de gevoelens van katten iets te beweren dat
steek houdt.”
Al snel
volgt het antwoord: we weten niet wat zich afspeelt in het kattenhoofd. En we
blijven ons erover verbazen. Katten gedragen zich vaak onverschillig tegenover
de mens. Andere dieren doen dat ook, maar weten daar volgens Hermans alleen
maar de indruk mee te wekken dat ze dom zijn. Katten niet.
Maar als je
het onverklaarbare gedrag ziet denk je hier weleens anders over. “Kat miauwt
bij gesloten deur. Wil je eruit, poes? Wij openen de deur. Poes blijkt helemaal
niet naar buiten te willen.”
Natuurlijk
schrijft Hermans ook over het verschil tussen honden en katten. Hij komt tot de
niet bijster nieuwe gedachte dat honden er voortdurend op uit zijn onze genegenheid
te verdienen. Katten zijn hier misschien wel nooit op uit.
Uit eigen
ervaring weet Hermans ook dat je katten nauwelijks iets kunt leren. Wel kan een
kat zichzelf iets leren. Hij had eens een kat die uit zichzelf een plasje deed
in het afvoergat van de douche. Zij hadden het hem nooit geleerd. Zouden zij
toch over een hogere intelligentie beschikken dan wij vermoeden?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten