vrijdag 31 mei 2024

Nicolien Mizee – Ik kus uw handen duizendmaal


De fans van Nicolien Mizee, waaronder ik mijzelf reken, moesten wat geduld hebben, maar na twee jaar is het zesde deel Faxen aan Ger verschenen onder de titel Ik kus uw handen duizendmaal. De faxen beslaan de periode augustus 2000 tot half februari 2001. Op de achterflap staat dat deze serie boeken onweglegbaar is en zo ervaar ik het ook. Ik ben er nog niet precies achter waar hem dit in zit. Het heeft te maken met haar bijzondere persoonlijkheid en haar openheid. Zij onderzoekt zichzelf voortdurend, beschrijft zo precies mogelijk gebeurtenissen, vaak gesprekken, maar kan ook goed relativeren.

 

Je hebt mensen die van haar werk houden en mensen die er niets aan vinden. Iemand van de tweede categorie zei mij laatst dat zij het werk van Mizee oppervlakkig vindt en daarom niet goed. Eerst was ik geïrriteerd, maar later was ik het wel met haar eens, alleen vind ik dit geen gebrek maar juist een kracht. Mizee beschrijft zo exact mogelijk wat er in haar hoofd omgaat, zonder te duiden of in theoretische beschouwingen te vervallen. Zij ziet nergens diepere lagen, het alledaagse is al problematisch genoeg en levert voldoende stof op om over te schrijven. Ik zie verwantschap met schrijvers als Gerbrand Bakker, Minke Douwesz en Detlev van Heest, auteurs waar liefhebbers van diepzinnig poëzie meestal ook niets mee kunnen.

 

In dit zesde deel publiceert Mizee haar debuutroman Voor God en de Sociale Dienst. Zij ontkomt niet aan een aantal sociale verplichtingen die er nu eenmaal bijhoren, zoals zich laten interviewen en zich onderwerpen aan een fotosessie. Anderen laten merken dat zij het heel goed gedaan heeft, maar tegen een vriend zegt ze: “Ik kan blijkbaar toch verbazend goed acteren.” De kritieken op haar debuut zijn overwegend positief. Toch zegt haar moeder uitsluitend iets over een negatieve opmerking in een van de recensies. Voor het lezen van de andere stukken heeft ze nog geen tijd gevonden. Het blijft verbazingwekkend hoe kinderachtig de moeder zich soms gedraagt. Wanneer de kinderen in haar ogen te weinig langskomen gaat ze schreeuwen, dreigen en ze staat zelfs een keer ’s avonds laat dronken aan de deur. Nicolien ontmoet een vriendin die zij jaren niet gezien heeft. In het eerste gesprek herinnert deze zich nog het boosaardige gedrag van de moeder van Nicolien. Zij trok haar lievelingskind op schoot – niet Nicolien, maar Christiaan - en fantaseerde hardop dat zij met hem samen zouden wonen zonder de andere gezinsleden. “Dan waren we van die krengen af, hé lieverd, dan waren we verlost van die krengen.”

 

Een groot deel van haar tijd is Mizee bezig haar angsten en wanen te bedwingen of juist de ruimte te geven. “Zeker is dat de angsten waar ik aan lijd, niet reëel zijn. Het dagelijkse leven bestaat voor mij voor een groot deel uit het selecteren en in kaart brengen van die angsten en te proberen er zo goed mogelijke mee om te gaan.” Ook schrijft ze dat er niets moois, geheimzinnigs, waars of goddelijks in haar wanen zit: “dat het alleen maar klinkklare nonsens is, aangepraat door een gekke moeder.” 

 

Een van de hoogtepunten uit dit deel is haar vakantie naar een eiland in Brazilië. Ze gaat met haar zus naar een vriend die er woont. Vooraf heeft ze last van gebruikelijk angsten die te maken hebben met geld, paspoort, vertrektijden, enzovoorts. Het vliegen zelf levert geen stress op, maar het verblijf daar is werkelijk verbijsterend. De gastheer drinkt de hele dag bier en laat de twee gasten aan hun lot over. Het is bijna veertig graden en het strand verveelt al na een uur. Nicolien heeft weinig met het opdoen van nieuwe ervaringen of het ontmoeten van nieuwe mensen: “Ik ben een slecht waarnemer van het onbekende.” Liever overdenkt zij vertrouwde zaken en schrijft zij over haar eigen verleden. “Zo is op reis gaan voor mij altijd een vorm van depressie: je loopt rond in de leegte en voelt niets.”

 

Wat opvalt is dat zij weliswaar opziet tegen contacten met (nieuwe) mensen en ook geen mensen meer thuis uitnodigt, maar dat zij toch een redelijk vol sociaal leven heeft met haar zus, een petekind, danslessen, poseeropdrachten en meer. Zij schrijft er in dit zesde deel uitvoerig en met humor over. Tot slot een opmerking naar aanleiding van een bezoek met haar vader aan de zoveelste ergerniswekkende film van Lars von Trier, Dancer in the dark: “ga er niet heen, opgeklopte sentimentele nichtennonsens; die man doet of hij een genie is en iedereen tuint erin, ’t is een soort artistieke Weinreb.”

 

Geen opmerkingen: