vrijdag 23 februari 2018

Marieke Lucas Rijneveld – De avond is ongemak

Voor Jas is niet alleen de avond ongemak. Na de verdrinkingsdood van haar broer Matthies is het hele leven ongemak. Het gereformeerde boerengezin raakt ontwricht. De moeder wordt passief, de vader richt zich nog fanatieker dan voorheen tot God en Jas sluit zichzelf op in haar jas. Er mag niets naar buiten gaan. Zelfs haar poep wil zij binnenhouden. Maar het kwaad komt van binnenuit.


Met haar broer Obbe en Hanna zoekt zij een manier om het verdriet te verwerken, door herbeleving en door wraak, op alles en iedereen. Daarbij overschrijden zij vele grenzen binnen het afgesloten universum van het ouderlijk huis, de boerderij. De ellende, beschreven vanuit het gezichtspunt van Jas, gaat nergens vervelen. Rijnevelds taalgebruik in dit schitterende romandebuut is uiterst secuur. Het is afgemeten en beeldend tegelijkertijd. Vanaf de eerste pagina zat ik opgesloten in de wereld van Jas en in de taal van Rijneveld. Zij debuteerde in 2015 met de dichtbundel ‘Kalfsvlies’. Hele stukken uit ‘De avond is ongemak’ kun je als een gedicht lezen.

Jas is op zoek naar genegenheid. Zij neukt ieder avond met haar teddybeer en houdt twee padden in een emmer op haar kamer. Zij moedigt ze aan om te paren, zoals zij wenst dat haar ouders elkaar weer aanraken. Door het tekort aan aandacht verzint zij haar helden, zoals Boudewijn de Groot en Dieuwertje Blok. Wanneer eens iemand echt vraagt hoe het met haar gaat, zoals de dierenarts, is zij van slag.

De vader van Jas werkt altijd. Wanneer Jas met hem op de tractor zit moet zij plots poepen. Vader heeft een hekel aan wachten, “want dan moest hij te lang stilstaan bij zichzelf en daarvan ging hij meer roken. Niemand in het dorp stond lang stil bij zichzelf, het kon dan zomaar gebeuren dat de oogst verpieterde, en wij kenden alleen de oogst van het land, niet die van onszelf.” De scene speelt vlak voordat zij het bericht horen dat Matthies niet is teruggekeerd van de overkant van het meer. Later kan de vader niet meer vluchten in het werk. De MKZ-crisis heeft toegeslagen en al het vee wordt geruimd. Hij dreigt nu van huis weg te lopen en examineert de kinderen over hun Bijbelkennis. Jas blijft wachten tot Matthies terug komt van de overkant.

Veel scenes spelen zich af aan tafel. Moeder doet net alsof zij eet, vader prijst het oude en soms beschimmelde brood dat zij van de bakker krijgen als veevoer. Er heerst tijdelijk rust. “Ik denk dat we op dat moment even gelukkig zijn, zelfs als vader beweert dat dat niets voor ons is, dat we er niet voor gemaakt zijn om gelukkig te worden, net als dat onze lichte huid niet langer dan tien minuten in de zon kan liggen, dan verlangen we alweer naar schaduw, duisternis.”

Het strenge geloof van met name de vader speelt wel een rol in de roman, maar meer als altijd aanwezige deken om het gezin heen. Het boek vertelt niet het verhaal van een meisje dat haar geloof verliest. Zij mist Hem wel. “Ik weet niet meer wat voor God wij hebben. Misschien is Hij op vakantie, of heeft Hij zich ook ingegraven. In ieder geval is Hij minder op de zaak.” Zij voelt zich schuldig, maar waaraan? Wanneer zij met haar broer een konijn doodt om te ontdekken wat dood gaan is, voelt zij bitter weinig. Uit het verlangen om aan het piemeltje van een buurjongen te zitten leidt zij af dat zij wel pedofiel moet zijn.

Zo betrekt zij veel op haarzelf. Het feit dat moeder niet eet en niets zegt, is zij daar schuldig aan? Eén verkeerd woord en vader wijst haar aan als de schuldige. Jas ziet een patroon. Alles wat hen overkomt staat in de Bijbel. Het zijn de zeven plagen: de veepest, de dood van de eerstgeborene, de padden, het bloed, de duisternis.

Tegenover de buitenwereld doet het gezin alsof er niets aan de hand is. Wanneer een buurvrouw passeert weet Jas dat zij vrolijk moet glimlachen. Tegen haar zusje zegt Jas. “Doe alsof je vrolijk bent.”. Hanna antwoordt “ Ik weet niet meer hoe dat moet.”

Jas raakt steeds meer opgesloten in zichzelf. Om de wereld om haar heen begrijpelijk te maken vult zij de lege plekken in. Zij gelooft dat er in de kelder Joden verscholen zitten. Moeder brengt hen blikken knakworst. Zij fantaseert over Hitler, over het goede en kwade in de wereld. Haar spelletjes en gedachten verwijzen continu naar dood en koude: het touw aan het zolderplafond, de bevroren grond, een gedode haan, het oogsten, de duisternis, de overkant van het meer en de vrieskist. Haar jas beschermt haar, maar haar vader vindt dat het genoeg is geweest: de jas moet uit! Zij spreekt haar twee padden toe: “Ik denk dat ik net als Simson ben, alleen schuilen mijn krachten niet in mijn haren, maar in mijn jas. Zonder mijn jas zal ik slaaf van de dood worden. Snappen jullie dat?” Het einde laat zich raden.

Geen opmerkingen: