Ooggetuigen
van de rock ‘n’ roll kostte slechts een paar euro en het boek ziet er ook goedkoop uit. Het is een deel uit een serie
boeken waarin een tijdvak of onderwerp (zonder enig commentaar) wordt belicht
aan de hand van - vaak anonieme - getuigenissen. Dit deel beslaat 400
hoofdstukjes van mensen die grote popsterren van dichtbij hebben meegemaakt,
meestal op belangrijke momenten in hun leven. Zelf zijn de sterren ook aan het
woord.
In de korte
inleiding geeft René Stipriaan aan dat het zwaartepunt in zijn boek ligt in de
jaren zestig: “en dan vooral in de jaren van ‘ontketening’ tussen 1964-1969.”
Het hoogtepunt en het keerpunt is in zijn ogen Woodstock. De creativiteit is er
nog wel in de jaren zeventig, maar spontaniteit werd vervangen “door
bedachtzaamheid en vooral door handelsgeest.” De mooiste stukken zijn inderdaad
die uit de jaren zestig. De meeste ooggetuigenissen gaan naast muziek vooral
over drank, drugs en seks.
Als
inleiding op de jaren van ontketening gaat Stipriaan ver terug in de tijd. Hij
begint bij een Afrikaans dansfeest aan het eind van de 17de eeuw.
Interessant wordt het half jaren vijftig bij Chuck Berry en Billie Holiday. De
laatste zat nogal eens in de gevangenis wegens heroïnebezit en zei hierover. “Kranten
zijn voor één ding goed – ze laten je vrienden weten dat je bent opgepakt.” In
dezelfde periode werd Little Richard in Texas opgepakt om zijn lange haar.
Dat maakt
dit boek zo leuk om te lezen. Het geeft een tijdsbeeld en het staat bol van de
anekdotes. Veel verhalen kende ik al, zoals de zoektocht van Frank Zappa in
1958, naar de slechtste muziek ter wereld: Ionisation van Edgar Varèse of hoe
John Lennon de Stones hielp aan hun tweede hitsingle. Krankzinnig is het
verslag uit de tour die de Beatles in
1964 in Canada maakten. Er zaten 20.000 fans opeengepakt in een stadion.
Iedereen gilde en de Beatles moesten rennen voor hun leven. Larry Kane schreef:
“Toen ik buiten het stadion kwam, zag ik overal slachtoffers van de gekte op de
trottoirs liggen.”
Ruzies
lijken en vast onderdeel van het samenspelen in een band: CCR, Fleetwood Mac,
Oasis, etc. Jimi Hendrix was niet de makkelijkste persoon. Iedereen bewonderde
zijn gitaarspel, maar hij vond zichzelf vooral geweldig. Hij wilde tijdens
Monterey niet na The Who spelen. En The Who wilde niet na hem spelen. Er werd
getost en Hendrix was de terechte winnaar. Tijdens Woodstock was hij de enige
die een dubbele gage kreeg. Hij moest dan wel twee dagen optreden.
Mooi van de
fragmenten over festivals is dat het goed laat zien dat de meeste rock ‘n’ roll
sterren nauw met elkaar omgingen, samen speelden en ongeveer van dezelfde
leeftijd waren. Men zag elkaar als onderdeel van een nieuwe generatie en was
echt geïnteresseerd in elkaars muziek. Op een hedendaagse festival staan
muzikanten van twintig naast zeventigers. De belangen zijn vaak heel
verschillend en de agenda’s zitten vol.
Tragisch
zijn de sterfgevallen. Uit de verhalen blijkt dat de dood van Jim Morrison,
Brian Jones, Janis Joplin en anderen niet uit de lucht kwam vallen. Het leek
voor hen wel slecht te moeten aflopen. Morrison was of totaal dronken of
verkeerde in een lsd-roes en was in
ieder geval volledig onhandelbaar. Nico ging wat poëtischer om met de drank en
de middelen. “Ik lust alleen eten dat in wijn drijft.”
In latere
hoofdstukken is er veel aandacht voor het ontstaan van de punk: veel
schreeuwen, zuipen, spuiten, kotsen en het stellen van de belangrijke vraag:
waar is de punk ontstaan: Engeland of Amerika? Stipriaan besteedt ook enige
aandacht aan hiphop, rap en het begin van de house, maar heeft hier duidelijk
minder affiniteit mee.
Mooi vond
ik het verhaal van Jerry Lee Lewis. Dat was echt een beest. The Killer was
altijd gewapend. “Waar zou een jongen uit het Zuiden zijn zonder pistool? Ik
bedoel, we hadden allemaal een .38 en we knalden de muren aan stukken.” De
kogels vlogen door het kantoor. Hij schoot zelfs een keer een agent de pet van
zijn kop. Verderop schrijft hij over mensen die laatdunkend over hem praten:
“maar als ze de dagen van Jerry Lee Lewis hebben gemist, hebben ze het
allerbeste gemist.”
Het zijn
teveel verhalen om hier allemaal aan te halen. In de jaren zeventig gaat het
meer en meer om het uiterlijk. Roxy Music en David Bowie bekommeren zich nogal
over hun imago. Het dieptepunt qua uiterlijk vertoon las ik in een stuk uit
1987. De zelfingenomen Bono maakte zich zorgen om zijn imago en trok iemand aan
in zijn entourage om kledingkasten op te ruimen en hem van kledingadvies te
voorzien. Dit had niks meer met rock ‘n’ roll te maken.
In hoeverre
alle verhalen waarheidsgetrouw zijn weet ik niet. Het is leuk om te lezen en waarschijnlijk
is hier en daar het een en ander aangedikt. Wanneer je alle stukken achter elkaar
leest, zie je in vogelvlucht de geschiedenis van de rock ‘n’ roll voorbij komen.
Jammer is alleen dat sommige stukken erbarmelijk slecht geschreven zijn. Dat
kan aan de vertalingen liggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten