In de jaren 80 volgde ik de tour de France nauwgezet. In
die tijd was er niet altijd ontvangst via de televisie. Tijdens het wachten op
beeld las ik ieder jaar de twee boekjes van Tim Krabbé: de Renner en 43
wielerverhalen. De veertiende etappe bestaat uit 71 wielerverhalen, de 43
eerder gebundelde plus 28 ‘nieuwe’ verhalen. Na jaren las ik met veel plezier de
bekende verhalen opnieuw.
Krabbé is zelf amateur wielrenner en volgt de wielersport
fanatiek. Hij is verzot op lijstjes. Zijn eigen wedstrijden houdt hij
nauwkeurig bij: aantallen, tijden, snelheden. De informatie over tourritten is
naar zijn smaak te summier. Vooral als de tour een stuk parcours volgt waar hij
zelf ‘een tijd heeft neergezet’. Hoeveel sneller gaan de profs over de Col
d’Uglas?
Krabbé is niet de enige met een lijstenliefde (of manie).
Mensen sturen hem bijvoorbeeld een Wereldklassement Aller Tijden toe. Een lijst
die in de tijd van voor de huiscomputer maandenlang rekenwerk vergde. Krabbé houdt
ervan, maar hij kan het ook relativeren.
Noem de drie beste sportlieden van de 20ste
eeuw? Nico Scheepmaker dacht er vijf seconden over na: Owens, Pelé, Merkx.
Dezelfde vraag werd voorgelegd aan 186 sportredacties over de hele wereld:
dezelfde uitkomst. Conclusie: “de waarde van de puntentelling staat of valt met
haar uitkomst.”
Het samengaan van fanatieke wielerliefde en bespiegelingen
met wat meer afstand leveren mooie stukken op. Tim Krabbé schrijft over bekende
renners en koersen. Hij schrijft over het wedstrijdrennen zelf, de massasprint,
de rituelen, het bijgeloof en de ongeschreven regels (benen scheren!).
Knetemann is een held voor hem. Een van de nieuwe stukken
is wat langer en gaat over deze te vroeg overleden held. Krabbé behoorde tot het
groepje dat wel eens met hem trainde, de Molenploeg. Daar zag hij op 6 maart
1975 de enorme kracht van de Kneet. Kilometerslang verdedigde hij een
voorsprong van 100 meter op een voluit jagende groep met profs en topamateurs.
Hij was niet te pakken!
Totaal vergeten is de renner Hutsebaut, door Krabbe ‘de
treurige’ genoemd. Anders dan mannen als Jan Raas en Peter Post, had hij zijn
naam niet mee. Talent had hij wel. Hutsebaut won bij toeval een aantal
belangrijke koersen, maar werd een paar keer bedrogen en verloor het vertrouwen
in de wielersport. Hij ging terug naar de fabriek.
Een van de mooiste momenten uit de tourgeschiedenis is de
finale in Parijs uit 1989. De laatste etappe was een tijdrit. Greg LeMond lag
50 seconden achter op geletruidrager Fignon. LeMond was de betere tijdrijder en
in een zenuwslopende rit dichtte hij het gat en won de tour met 8 seconden
voorsprong. Fignon was hierna gesloopt, zijn carrière was ten einde. In 2010
overleed hij op 50-jarige leeftijd. Krabbe weet de tragiek prachtig te
beschrijven. Een detail is het sneue paardenstaartje van Fignon. Volgens de
aerodynamici heeft dit staartje hem misschien wel de 8 seconden gekost…
In de 43 verhalen schreef Krabbé wel eens over doping. De
overdreven reacties op dopinggebruik relativeerde hij met kennis van zaken. Tom
Simpson is niet gestorven aan amfetamine, maar aan de combinatie hiervan met
hitte, alcohol, uitdroging en de wil om niet op te geven. Na zijn dood werden
wel de dopingcontroles verscherpt.
In de nieuwe verhalen keert het thema uiteraard terug. Het
kan ook niet anders, de doping - maar vooral de dopinghysterie - heeft de
wielersport ingrijpende veranderd. De houding van het publiek is gewijzigd. Vroeger haalde men
er de schouders over op. Nu is het een zonde. Het is de maatschappelijke
verontwaardiging, die binnen is gedrongen in de wielersport. Het heeft weinig
met wielrennen te maken, maar vooral met fatsoen.
Anquetil zei ooit: “laat me met rust, iedereen gebruikt
doping.” Dit jaar wordt het vijftigjarig bestaan van de onuitvoerbaarheid van
het dopingverbod gevierd. Globaal worden er altijd twee argumenten aangevoerd.
Doping is oneerlijk en doping is gevaarlijk en ongezond.
Over oneerlijkheid: Krabbé geeft een simpel en doeltreffend
antwoord. “Alles is oneerlijk aan
sport; sport is het meten van oneerlijkheden, aangeboren en verworven.” Trainen, diëten volgen, etc, horen hierbij.
Je alles in het leven ontzeggen om te sporten en te winnen, daar gaat het om.
Eerlijkheid heeft hier niks mee te maken.
Het vermeende gevaar en de ongezondheid is helemaal een
kolfje naar de hand van de moraalridders. Krabbé zegt hierover: “Als de
gezondheid vooropstond, dan kwam er maar één maatregel in aanmerking:
vrijgeven.” Het risico van medische ondeskundigheid hoeven de renners dan niet
meer te nemen.
De zogenaamde epo-doden is onderdeel van de
maatschappelijke verontwaardiging. Onderzoekers hebben nooit vastgesteld dat er
werkelijk renners aan overleden zijn. Het is vooral een hoop rumoer en laster.
Mismoedig besluit Krabbé het stuk: “De strijd tegen doping
is uitzichtloos en niet serieus te nemen… de antidopingbeweging eist
gehoorzaamheid aan haar inzichten over wat een betamelijk privéleven is.”
‘De veertiende etappe’ gaat gelukkig niet alleen over
doping. Voor elke wielerliefhebber is deze uitgebreide bundel verplichte
literatuur. Misschien ga ik dit jaar zelfs de tour weer volgen.
Tot slot, de mooie voorflap staat vol met gekleurde
getekende fietsjes. Ik telde ze, inderdaad: 71. Zowel de leeftijd van Tim
Krabbé als het aantal verhalen in dit boek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten