Koos van Zomeren wandelt bijna elke dag met zijn hond een
rondje Veluwezoom. Hij bekijkt de natuur. In 2013 leverde dit een boek over
hazelwormen op. Nu is er dit boek over de klapekster.
Hazelwormen vind je in de zomer, klapeksters in de winter.
Voor hazelwormen speur je de grond af, voor klapeksters heb je een verrekijker
nodig. Van Zomeren hanteert verder dezelfde werkwijze. Hij wandelt met zijn
hond Stanley, beschrijft in dagboekvorm de exemplaren die hij ziet en hij probeert
hun gedrag te begrijpen. Tussendoor praat hij met deskundigen. De klapekster is geen eksterachtige, maar behoort tot de
familie van de klauwieren. Hij komt op heel het Noordelijke halfrond voor. In
Nederland is de klapekster ernstig bedreigd als broedvogel. Maar in de winter
trekt hij in kleine aantallen door ons land.
De Latijnse naam luidt Lanius excubitor, door Van Zomeren
vertaald als ‘slachter op de uitkijk’, een toepasselijke naam. Meestal zit hij
in een top van een boom in de buurt van heide. De klapekster heeft enorm
scherpe ogen. Als Van Zomeren in het vroege voorjaar nog geen zandhagedis heeft
ontdekt, heeft de klapeksters er al menigeen verorberd.
De klapekster is geen echte roofvogel en heeft niet de
klauwen om een prooi meteen te doden. Hij spietst zijn prooien vast aan een
scherpe boomtak en eet deze vaak pas later op. Leuk is dat Van Zomeren zich allerlei vragen stelt bij zijn
waarnemingen. Soms ziet hij een andere vogel op een uitkijkpost zitten, zoals een
torenvalk en bedenkt dat de klapekster hierdoor wegblijft. Maar het kan ook
zijn dat de torenvalk denkt: als de klapekster er niet zit ga ik er zitten. Zo verwondert Van Zomeren zich ook over de braakballen van
de klapekster. Zit er verschil tussen de ochtendballen (meer insecten) en de
avondballen en waarom? En hoe gebruikt de klapekster zijn snavel: “de
snijrand van de bovensnavel heeft een
subterminale tand”, ontdekt hij.
Ik vind het allemaal erg boeiend. Na een proefwinter houdt
Van Zomeren twee winters alle waarnemingen van klapeksters bij. De volgende
winter stopt hij met turven. “Als je gaat turven wil je scoren, en als je wilt
scoren moet je voortdurend blijven staan om het terrein af te tasten met je
verrekijker.” Hij wil geen slaaf meer zijn van zijn eigen verlangen. Tussen de klapekstertochten door vertelt Van Zomeren af en
toe over zijn andere leven. In de vorm van zijn alter ego meneer Van Kempen
beschrijft hij lichamelijke ongemakken en ziekten. Van Zomeren is echter altijd
fit. Zijn hond Stanley krijgt in de loop van het boek ook ouderdomskwalen.
Zo vormt dit boek een mooie combinatie tussen natuurboek en
bespiegeling over vergankelijkheid. Daarbij schrijft hij zoals altijd smaakvol
over wat hij waarneemt. “4/2/’14 Rozendaalse veld – volop poepspetters op de
middelste stobbenwal aan het nieuwe pad. Geen braakballen of prooiresten. De
spetters leken me ook wat te royaal voor een klapekster. Niettemin,
oplettendheid geboden.” Als het in februari 2013 flink sneeuwt schrijft hij: “Overdreven
eigenlijk. Zo dreigt dit de Ko van Dijk onder de winters te worden.”
Regelmatig
komt in dit dagboek ook de hazelworm voorbij. Een keer komen beide dieren samen
in één beeld: hazelworm gespietst door klapekster. Het takje doorboort het hele
hazelwormlijfje. Zou de klapekster zelf een takje afbijten om het scherp te
maken? De klapekster spreekt meer tot de
verbeelding dan de hazelworm. “De klapekster is zonder meer rijp voor De Wereld Draait Door.” Maar waarom moet
natuur tegenwoordig altijd spectaculair, adembenemend zijn, vraagt Koos van Zomeren
zich af.
En waarom vinden mensen de hazelworm
niet bijzonder genoeg? “Ze verwachten dat je naar een dier gaat kijken omdat
het bijzonder is, maar het is eerder zo dat een dier bijzonder wordt doordat je
er naar gaat kijken. Elk dier.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten