Een nieuwe Maarten ’t Hart is altijd een feest. Dit boek
over zijn moeder wilde hij al heel lang schrijven. Op haar verzoek heeft hij
gewacht tot na haar dood. Maarten ‘t Hart verklaart, ook in interviews n.a.v.
deze uitgave, dat hij zielsveel van zijn moeder hield. Als je het leest kun je
je hierover verbazen. Zij was bazig, paranoia en tegen elke verandering gekant.
Alles wat anders was dan in haar eigen jeugd, daar was zij op tegen.
Het boek is min of meer chronologisch, maar vormt geen
afgerond geheel. Sommige hoofdstukken gaan niet specifiek over zijn moeder,
maar bijvoorbeeld over zijn eigen jeugd en zijn twijfel aan de Bijbelse
waarheid. Niet alle periodes komen even lang aan bod en de stijl kan per
hoofdstuk verschillen: een jeugdherinnering, een aantal brieven van zijn
moeder, een overdenking of een letterlijke beschrijving van een ontmoeting met
haar, vaak met uitgebreide dialogen.
Er staan veel dingen in ‘Magdalena, die ik al kende uit
andere boeken, zoals Maartens voorliefde voor breien, zijn verregaande bewondering
voor zijn moeder als driejarige, de paranoia van haar dat haar man voortdurend
vreemd zou gaan en vooral alle twijfel over het geloof en de anekdotes die over
dit onderwerp voorbij komen.
Een mooi verhaal is bijvoorbeeld dat de jonge Maarten zich
afvroeg hoe het mogelijk was dat al die dieren in de Ark van Noach paste. Hij
ging zelfs naar de haven om de tijd op te meten, die een koe erover doet aan
boord van een schip te komen. Hij rekende alles keer op keer na, vroeg het zijn
moeder, de onderwijzer, de dominee. Zij gaven hem geen antwoord, maar werden boos.
Een ander verhaal uit zijn jeugd, eerder apart uitgegeven,
is ‘De ontvoering’. Zijn ouders waren van huis en er belde een onbekende man aan,
die een graf wilde bezoeken; Maartens vader was grafdelver. De kleine Maarten mocht
met de man meerijden in een luxeauto, voor het eerst van zijn leven! Hij reed
door het dorp en was enorm trots. Bij thuiskomst bleken zijn ouders in paniek,
maar toen zijn vader hoorde dat het de zoon van een oud-burgemeester was, was
hij ook trots.
Favoriete uitdrukkingen van zijn moeder waren ‘da’s nergens
goed voor’ en ‘geen denken aan’. Toen Maarten wilde doorleren na de lagere
school was zijn moeder daar fel op tegen en gebruikte deze uitdrukkingen
voortdurend. Haar broer Leen had immers ook niet doorgeleerd en was toch
opgeklommen tot hoofd van de plantsoenendienst.
Door de hulp van een reeks onderwijzers lukte het
uiteindelijk om moeder te overtuigen: hij mocht doorleren. Hoeveel hij ook van
zijn moeder hield, er was dus wel degelijk verzet. Vooral kwam dit naar voren
in het geloof. Op Maartens vragen, zei zij dat hij moest leren geloven als een
kind.
Niet alleen was zijn moeder bazig en achterdochtig, zij was
ook voor van alles bang. Van dieren moest zij niks hebben; toen Maarten een
hond had durfde zij zijn huis niet in. Hilarisch is het verhaal van de pauw op
het erf van Maarten. Zijn moeder gilde het uit. “Zo meteen pikt ze. … Mij
moeten ze altijd hebben, die rotbeesten.”
De gektes van zijn moeder leken toe te nemen hoe ouder zij
werd. Maarten luisterde er geduldig naar. Zijn broer en zus konden het niet
meer aanhoren. Maarten probeerde haar nog weleens te betrappen op een
tegenstrijdigheid. In de oorlog ging volgens zijn moeder haar man elke avond
dammen. Maar natuurlijk ging hij iedere avond bij een ander mokkel langs!
Maarten gaf aan dat het spertijd was en er niemand ’s
avonds over straat mocht. Maar zijn moeder antwoordde dat vader nergens bang voor
was, ook niet voor de Duitsers.
Als kind hoorde Maarten nooit iets over de oorlog. Op
school werd slechts de tachtigjarige oorlog behandeld. Maarten moest zelf de
informatie bij elkaar lezen; hij was geschokt dat er een almachtige God kon
bestaan die dit toeliet.
Er waren in Maassluis twee Joodse gezinnen afgevoerd,
niemand in het dorp wist waarheen. Verder gebeurde er tijdens de oorlog niets
in Maassluis. Geen verzet, geen illegaliteit. Althans, Maarten hoorde er nooit
iemand over. Zijn moeder zei alleen maar: “Als je je hoofd maar zo weinig
mogelijk buiten de deur stak, had je nergens last van.” Uiteraard werd er wel
op zondag naar de kerk gegaan.
Na de dood van zijn vader bleef moeder volharden in haar
wanen over hem. Tot ieders verbazing hertrouwde zij met een jeugdliefde en
verhuisde zij naar Drenthe. Jaap was zo mogelijk nog vromer dan zijn moeder. De
goddeloze Maarten was niet langer welkom.
De moeder van Maarten ’t Hart overleefde ook Jaap. In de laatste
hoofstukken beschrijft hij zijn oude moeder in haar laatste jaren tot aan
haar dood. Zij woonde in Maasland, raakte meer en meer in de war en moest in
een verzorgingshuis worden opgenomen.
Haar moeder was altijd eerlijk en deed – los van haar wanen
- eigenlijk geen mens kwaad. Toch herhaalde zij aan het eind van haar leven
maar dat zij zo gezondigd had. “ Wat een grote, grote zondaars zijn we toch
allemaal, je snapt niet dat de Heere ons niet allemaal verdrinkt, net als toen
bij Noach, je snapt het niet.” Maarten moet zijn moeder overtuigen dat het in haar
geval wel meeviel.
Volgens het Calvinisme van zijn moeder was alles
doortrokken van zonde, zelfs de muziek van Bach en Mozart, voor Maarten ’t Hart
iets onbegrijpelijks. Hier viel voor hem maar één conclusie uit te trekken:
“het was een abjecte, bizarre, gruwelijke vorm van christendom.”
‘Magdalena’ mag niet ontbreken in de boekenkast van de
liefhebber van het werk van Maarten ’t Hart. Het is niet zijn beste boek en het
heeft een wat rommelige opbouw. Toch geeft het een mooi en wat tegenstrijdig
beeld van zijn moeder. Zij was liefdevol, maar verbood hem ook van alles. Zij
was bang voor iedereen, opgesloten in haar gewoontes, haar opvoeding en in het
strenge Calvinisme. Maar dit gaf haar ook steun en veiligheid.
Verbazingwekkend is het hoe weinig iemand die leefde van
1920 tot 2012 heeft meegemaakt. Maarten
’t Hart geeft een opsomming van twee pagina’s dingen die zij nimmer heeft
gedaan: nooit een muziekinstrument bespeeld, een museum of bioscoop bezocht,
nooit een boek gekocht, gedanst of een concert bezocht, nooit ergens lid van
geweest. Zij heeft zich nooit opgemaakt, haar tanden gepoetst of een broek
gedragen. Zij hield niet van dieren, raakte nooit een huisdier aan, reed geen
auto, deed niet aan sport, heeft nooit gezwommen, gevaren of een verre reis
gemaakt. Wonderlijk is het, en dat alles vanwege haar opvoeding en haar geloof. En gelukkig was zij ook al niet. Geluk valt je - al dan niet - pas toe in het hiernamaals.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten