De laatste tien boeken van Brusselmans heb ik overgeslagen, maar deze, werd mij verteld, was meesterlijk. Poppy en Eddie staat bol van de grappen. Het verhaal is dun: Herman Brusselmans mist zijn ex Poppy, hij ontmoet wat andere vrouwen in cafés, drinkt Fanta en vertelt aan één stuk door onzin. Het zijn vooral flauwe taalgrappen en absurde wendingen, tientallen per pagina.
“Het is wat met schrijvers. Driekwart is vervelender dan
Jan Jaap van der Wal met een zuidwester op z’n kop, en het vierde kwart is
saaier dan prinses Claire op een vliegende bezem, en met z’n
allen schrijven ze slechtere boeken dan de buurman van Couperus, die eigenlijk
een glasblazer was, tot hij ademhalingsmoeilijkheden kreeg na het opzuigen van
het alvleeskliervocht van een boetseermerrie. Een fraai dier, daar niet van,
maar gezond is anders. Vertel mij wat. Nou nou, Truus, wat je nou zegt. ’t
Is me het een en ander, en de tussenweg is verdwenen. In Bolivia, daar zou ik
niet eens willen wonen.”
Nog een willekeurig citaat, over een volgend boek van de
auteur: “De
roman is te experimenteel. Zo heten bijvoorbeeld alle personages anders dan
oorspronkelijk was bedoeld, en komen er geen cloaca’s in voor, en
eet de cameraman alleen gestold prulletjesvet, en z’n moeder is een
hoer. Dat wil de massa niet lezen, natuurlijk. Zo’n oude vrouw en toch een hoer. Dat
doet de doorsneelezer te veel aan z’n eigen moeder denken.”
Brusselmans strooit nogal met bekende namen: Matthijs van
Nieuwkerk, Lionel Rietsie, Martin Luther
King, Carice van Houten, enzovoorts. Hij heeft een obsessie voor Carice
ontwikkeld. Hij wil zich graag met haar
lichamelijk verenigen om daarna te kunnen zeggen: ‘Carice, dat was
geen kattenpice’.
Verheugend is dat de grote Rotterdamse schrijver A. Moonen
wordt genoemd door Brusselmans. “ Probeer ‘Zij gelooft in
mij’
maar ‘ns
te interpreteren met alleen een cimbaal tot je beschikking , of zoals A. Moonen
ooit zei: ‘Ik heb geen gebit, dus ik moet de koekjes eerst soppen
in m’n
jenever.”
In het laatste hoofdstuk wordt de auteur wat rustiger en een
tikje sentimenteel. Hij verlangt naar Poppy, zijn enige liefde. Zij heeft nu
kanker, maar wordt weer beter. Hij geeft toe dat hij de vrouwen in de
voorafgaande hoofdstukken verzonnen heeft, alleen Poppy is echt.
Om te besluiten citeer ik een van de weinige graploze zinnen
in het boek, over zijn ontnuchtering: “Je kunt maar
beter nooit een café bezoeken, zeker als je nooit ladderzat bent. Ik was
ladderzat van 1981 tot 1993, daarna hield het definitief op. Het ophouden met
drinken heeft m’n sociale leven
naar de knoppen geholpen. De kans dat je na zeven uur ’s avonds iemand
ontmoet die even nuchter is als jij is zo goed als nul.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten