De duivel in de Nederlandse literatuur is een omvangrijk onderwerp. Bas Jongenelen geeft in zijn inleiding aan hoe hij dit afbakent. Ten eerste wil hij zich beperken tot oorspronkelijk Nederlandstalige werk. Ten tweede zegt hij uitsluitend teksten te bespreken waarin de duivel als literair personage optreedt, niet als concept of als symbool van het kwaad. Hij houdt zich vervolgens niet aan beide voornemens. Dat is niet erg, maar zijn studie wordt daarmee wel wat wijdlopig, vooral omdat hij ook geen trends benoemt of een overkoepelende theorie heeft. Hij behandelt de duivel in de Nederlandse literatuur thematisch.
Jongenelen onderscheidt in tien hoofdstukken tien categorieën of verhaaltypen. Het gaat hem er daarbij om hoe de duivel voorkomt in de Nederlandse literatuur, niet waarom. De hoofdstukken gaan over soorten duivels, de hel, het oproepen van duivels, een pact sluiten met de duivel en meer. Zijn interesse ligt duidelijk bij oudere verhalen. Hij focust op de Middeleeuwen en de eeuwen erna; de moderne tijd komt er wat bekaaid af. Zijn drie favoriete boeken, die hij ook veelvuldig aanhaalt, zijn: Mariken van Nieumeghen, Christoffel Wagenaer en Goëtica van Frits Lapidoth. Bij het bespreken van deze en andere oude teksten citeert hij veel, soms hele pagina’s. Mooi is dat hij bij Oudnederlands een moderne vertaling meegeeft. Ik las deze voor mij veelal onbekende teksten met veel plezier.
Per onderwerp koppelt Jongenelen thema’s uit verschillende teksten aan elkaar. In de hoofdstukken over het oproepen van duivels en het sluiten van een pact met de duivel slaagt hij hier het best in. Hij bespreekt de verschillende manieren waarop een pact verbroken zou kunnen worden. Een bekend thema is dat liefde uiteindelijk alles overwint. De duivel voor de gek houden is een minder oud motief. Misleiding van de dood is ouder en gaat eraan vooraf, bijvoorbeeld in de mythe van Sisyphus. Een vast kenmerk van een duivel, wanneer hij zich als mens voordoet, is dat hij een gebrek heeft, zoals een slepend been of een slechts één oog. De duivel kan namelijk nooit een perfect mens zijn. Interessant is ook het thema van de vier uitersten zoals de beroemde zestiende-eeuwse humanist en dichter Johan Baptista Houwaert dit verbeeldde in het gelijknamig boek. De vier uitersten horen bij het einde van het leven: de dood, het laatste oordeel, de hemel en de hel. Het was een populair werk maar de auteur kwam er wel door in de problemen. Volgens de katholieke leer ontbrak het vagevuur. Hij werd van protestantisme beschuldigd en ontliep ternauwernood de doodstraf.
Sommige thematische hoofdstukken zijn minder overtuigend. Verhalen over duivelskinderen zijn er niet zoveel. Waarom hier dan een apart hoofdstuk aan wijden? De stukken over de hel, over kabouters, heksen en magie staan ook wat ver van het eigenlijke onderwerp af. Ik schreef al dat Jongenelen niet erg consequent vasthoudt aan zijn eigen uitgangspunt. Ook opmerkelijk is in dit verband dat hij wel degelijk buitenlandse teksten gebruikt; daarnaast ook liedteksten, films, raps, strips en poëzie, kortom alles wat (beeld)taal is. Hij is zich hiervan bewust, maar vond waarschijnlijk het materiaal te mooi om te laten liggen. Wat problematischer ligt is de grens tussen de duivel als literair personage en de duivel als vertegenwoordiging van het kwaad. De grens is verre van scherp en dat is eigenlijk ook niet erg. Het is dat de auteur hier zo de nadruk op legt. In veel citaten in het boek las ik wel degelijk dat de duivel niet alleen een personage is, maar ook optreedt als het symbool van het kwaad.
Jongenelen richt zich louter op de teksten. Wat er in de hoofden van de schrijvers omging, telt niet mee. Het is wel de vraag in hoeverre de lezers van deze oude verhalen de duivel zagen als literair personage en niet als werkelijk bestaande entiteit of als uitdrukking van het kwaad in de wereld. Je uitsluitend op de tekst richten lijkt een veilige manier om je onderzoek af te bakenen, maar de blik van hedendaagse lezer is anders dan die van de lezer uit bijvoorbeeld de zestiende eeuw. Wij kennen niet alle connotaties van gebruikte woorden. Het is jammer dat hij deze vragen, die zijn onderzoek een meer historische dimensie zouden geven, niet opwerpt.
Gelukkig blijven er meer dan genoeg mooie verhalen over die Jongenelen behandelt. Hij heeft oog voor absurditeiten en voor kolderieke, soms wrede gebeurtenissen. Een titel van een zestiende-eeuws verhaal luidt: ‘Hoe Sint Jan de kluizenaar zich zat dronk en hoe hij zijn zus verkrachtte en vermoordde, wat hem daarna zeer pijn deed.’ Ik kreeg meteen zin het verhaal te lezen. Overigens hanteert Jongenelen geregeld een naar mijn smaak te olijke toon. De verhalen spreken al genoeg voor zichzelf. Flauwe grapjes eromheen maken deze verhalen niet beter. In plaats hiervan had hij meer context kunnen geven of een breder perspectief kunnen bieden. Tot slot is er een ding waar ik mij aan stoorde tijdens het lezen. Vele malen benoemt Jongenelen dat de duivel niet bestaat, verzonnen is. De opmerking lijkt mij niet van belang. Zijn studie gaat over literaire werken, fictie dus. Maar nadat hij het keer op keer laat weten, ging ik zelfs denken dat er iets achter zat, iets persoonlijks. Misschien is hij streng katholiek opgevoed en groeide hij op met angst voor de duivel, of iets dergelijks. Het is jammer en het schaadt in mijn ogen de behandeling van een verder boeiend onderwerp.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten