maandag 21 juni 2021

Koos van Zomeren – Aan de Dijk


 

De grootouders van Koos van Zomeren groeiden op in ’t Rot, een wijkje in het dorp Herwijnen in de Betuwe. Het wijkje beslaat een dijk met dijkhuisjes. Zijn vaders vader heette Jan van Zomeren, Jan de Koedam op het dorp. Zijn zuster heette Jantje, Jans de Kip op het dorp. Zij trouwde met een Jan van Zomeren, Jan de Sies op het dorp. De vader van Koos van Zomeren groeide op in deze familie in zo’n piepklein huisje aan de dijk. Koos van Zomeren schreef eerder uitgebreid over Herwiijnen en zijn bewoners in twee delen privé-domein: Een jaar in scherven (1988) en Nog in morgens gemeten (2006). 

 

In het recent verschenen Aan de Dijk maakt hij een balans op, want de dijk is verdwenen. De huisjes staan er niet meer en er is een nieuwe dijk aangelegd: alles weg. Koos van Zomeren praat voor dit boek met enkele oud-bewoners van ’t Rot en hij citeert uit zijn eerdere werk en uit zijn dagboeken. Wat dit boek bijzonder maakt zijn de oude foto’s van de dijkhuisjes en de bewoners. Van bijna ieder huis is een afbeelding teruggevonden, met dank aan de Willy Raaijmakers, een bewoner en kenner van de Herwijnse geschiedenis.

 

Twee dingen kun je afleiden uit de eerste zinnen van dit stukje. Bewoners hadden vaak dezelfde voor- of achternaam en iedereen had een bijnaam. De twee Van Zomerens die met elkaar trouwden deelden zowel de voor-als achternaam. Zij waren in de verte familie. Koos van Zomeren legt uit hoe het waarschijnlijk zat, maar deze en andere familievertakkingen zijn bijna niet aan buitenstaanders, zoals de lezers van zijn boek, te ontrafelen. De buurt was arm en bestond uit dagloners die voor de boeren in de omgeving werkten. Daarnaast was er een suikerfabriek waar bewoners werk vonden. Jaantje van Dijk, geboren Van der Meijden (1939), dochter van Piet de Pruts en Mien d’n Bakko wilde graag doorleren, maar moest op haar veertiende gaan werken in de koekfabriek te Gorkum. Veel bewoners van ’t Rot waren analfabeet. Er was armoede, maar de mensen waren eigenaar van hun dijkhuisje. Anders dan in bijvoorbeeld een arbeidersbuurt als de Pijp hadden de mensen wel de ruimte van het platteland, maar wat een armoede! Tot een eind na de Tweede Wereldoorlog was er geen licht of stromend water. Toiletten ontbraken in huis. Regelmatig liep het water de polder in. Een kind werd gewaarschuwd dat bij hoogwater de rivier tot net onder de bedstee kwam.

 

De familieverbanden waren complex. Ouders of ongetrouwde broers en zussen woonden vaak in. Grote gezinnen konden de kinderen niet kwijt in hun eigen huis. Deze leenkinderen woonden dan in het huis van een familielid of dat van een kinderloos echtpaar. Er werd ook niet altijd getrouwd vanwege de kosten die dit meebracht. Zo groeiden kinderen op met de naam van de moeder. Het water was allesbepalend voor het leven op de dijk. Voetbalclub Herovia voetbalde in de polder, waar normaal vee stond. De voetballers zaten gewoonlijk onder de poep. Bij hoog water konden de demonteerbare kleedhokjes in veiligheid worden gebracht.

 

Bijnamen waren zeer belangrijk. Iedereen had er één, soms vanaf geboorte. Enkele sprekende voorbeelden: Hentje d’n Frulles (niet te verwarren met de ouwe Frulles), Nico de Prop, Thijs de Punter, Kloontje, Lin de Beul, Dit de Klep. Wellicht ook vanwege het wijdverbreide analfabetisme wisten veel mensen niet eens de echte namen van hun buurtgenoten. Bij begrafenissen was dit soms een verrassing. Koos van Zomeren probeert te achterhalen waar al die bijnamen hun oorsprong vonden. Net als met het ontrafelen van alle familiegeschiedenis slaagt hij daar niet altijd in. Hij verzucht op een keer: “wat is het toch hinderlijk dat sommige mensen dood zijn als je ze nodig hebt.”

 

Het leven was primitief en soms hard. Werken op het land, bijvoorbeeld bij de bietenoogst was zeer zwaar werk. Je ging eraan kapot, voor die paar centen. Er was onderling geregeld ruzie en er bestonden familievetes. Toch steunde men elkaar. Iemand die een kruiwagen bezat leende deze ook uit aan iemand uit een ander kamp, waar ruzie mee was. Koos van Zomeren noemt dit solidariteit in bijna dierlijke betekenis. Het draaide puur om overleven, het naakte bestaan. Nog een treffende anekdote: een geïnterviewde vertelt over een foto van Piet op het buffet. Hij stond er nogal bedrukt op. Piet vertelde erover: “mijn moeder nam ons mee naar de fotograaf in Gorkum en ik dacht: dan zal ik wel gauw doodgaan. Want zo was het in die tijd, je zag alleen maar foto’s van dooie mensen.”

 

Aan de Dijk eindigt tragisch. Het is 2020 en Koos van Zomeren houdt contact met enkele oud-bewoners. Corona heeft huisgehouden. Mensen zitten opgesloten in hun kamers. Het huis in Herwijnen wordt zwaar getroffen. De laatste herinneringen verdwijnen. “Een mens leeft in de tijdspanne tussen zijn grootouders en zijn kleinkinderen; het hart zou misschien wel langer willen, maar de geest kan niet meer bevatten.”

Geen opmerkingen: