zondag 8 november 2015

L.H. Wiener – De verhalen 1


Sinds kort ben ik een groot liefhebber van het werk van L.H. Wiener. In deel 1 van deze verzameling staan de verhalen die hij schreef tussen 1967 en 1982. Een aantal verhalen kende ik al, de meeste niet. Bijna alles wat L.H. Wiener schrijft is goed. Je leest de eerste pagina van een verhaal en je zit er meteen middenin. Wel moet je bestand zijn tegen zijn misantropie.


“De echte zwartbloedmisantroop is allereerst een verstikte solitair. Laten we dat niet vergeten. Het solitarisme is de overkoepelende organisatie, de misantropie is hiervan een onderafdeling.” In alle verhalen is de hoofdpersoon een eenling. “ De misantroop handelt door niets te doen, te bedanken voor de eer, zijn beurt te laten overslaan, zich terug te trekken, ergens anders naar te kijken; en dit dan in de zwarte hoop de schade te beperken en niet mee te werken aan een steeds groter wordende chaos.”

Het ‘handelen’ van de hoofdpersoon – Wiener zelf? Hij noemt zijn werk fictionele autobiografie – is hier in de meeste verhaal op gericht. Als iemand een praatje met hem wil maken, probeert hij alles om deze persoon te ontlopen. Als kind zorgde hij ervoor om tijdens de treinreis naar school het meisje dat vaak in dezelfde trein zat zoveel mogelijk te ontlopen, desnoods sloot hij zich de hele reis op in de wc.

En als volwassen leraar doet hij alle mogelijke moeite om een bloedmooie ex-leerlinge, die hem wil veroveren, te ontvluchten. Krankzinnig genoeg belandt hij tegen zijn wil bij haar in bed. Alleen enorme hoeveelheden drank houden hem op de been. Goed loopt dit verhaal – Homo homini lues - niet af.

Maar het is niet allemaal leed in de verhalen van Wiener; er valt volop te lachen. Uit hetzelfde verhaal, van voor de tijd van de mobiele telefonie. “De grootste straf voor het leven, op het isolement na, is de communicatie. Toch heb ik een telefoon. Niet om mij telektronies een mop te laten vertellen, want om prakties alle moppen moet ik huilen. Evenmin om mij het weer te laten voorspellen, want het kan vriezen en het kan dooien. En al helemaal niet om naar de tijd te informeren, want het is voor alles toch al te laat.”

Vooral in de oudere verhalen wordt de hoofdpersoon vaak bezocht door allerlei wanen. Hij denkt dat alles om hem heen geënsceneerd is, het één groot theater is om hem te misleiden. “Zij moeten mij hebben, omdat ik hun spelletje doorheb.

Typerend is het verhaal ‘Dat had ik gedroomd’, waarin de hoofdpersoon droomt over een koffer die hij vergeet uit de trein mee te nemen. Hij belt naar het station Overveen om te vragen of de stationschef de koffer uit de trein kan halen. De man zegt nee.

Vervolgens gaat de dromer in werkelijkheid de situatie in Overveen in ogenschouw nemen. Hij belt de stationschef met de mededeling dat er een koffer in een trein ligt en of hij deze eruit kan halen. De chef zal zijn best doen. Hij vertrouwt het niet, voorzichtig kijkt hij op een afstand toe. Als er niets gebeurt gaat hij het stationskantoor naar binnen en grijpt de man. Op dat moment komt spoorbomenman binnen en slaat hem met een gummiknuppel. “We hebben hem zeg. Wat een vangst he?”

In ‘De stem van de duivel’ draait het hele verhaal om een student met een stem in zijn hoofd. Hij stopt met college lopen en trekt zich terug. “Er is iemand in mijn hoofd aan de gang die meer terrein gaat winnen.”

Interessant is ook dat L.H. Wiener soms even uit het verhaal stapt. In ‘Jansen’ draait het om een jongen die een baantje heeft als liftjongen in een uitkijktoren en geld in eigen zak steekt. Na een halve pagina zegt Wiener dat het tot zover een gewoon verhaal is. “De kranten staan er heden ten dage vol van.” En als het niet meer is zou hij het ons niet eens vertellen. Maar vanwege een bijzondere wending die het gaat nemen vertelt hij het ons toch. Heel verrassend.

Bijna elk verhaal is wel de moeite van het navertellen waard. Daarbij schrijft hij gewoon goed. Het boek staat vol mooie zinnen. Tot slot zal ik er een paar citeren, voordat ik begin aan ‘De Verhalen 2’ van L.H. Wiener.

“Ze hoeven heus niet net te doen alsof, ik weet heus wel dat ze me willen vermoorden. Ik ga niet naar Zeeland, daar zitten speciale mensen die iemand kunnen doodmaken.”

Over bezoekers van een popconcert: “Men is onvoorwaardelijk enthousiast.  Zo had Goebbels ze ook het liefste, zonder mening en buiten zichzelf.”

Ik heb met mensen nooit enig redelijk contact kunnen onderhouden, of ze moesten dood zijn.

Geen opmerkingen: