Jazz in
Rotterdam’ is een monument. Het vierkante boek is 500 pagina’s dik, rijk
geïllustreerd en mooi vormgegeven. Het weegt een paar kilo. Hans Zirkzee
beschrijft de jazz in Rotterdam vanaf het prille begin, dat is vanaf de laatste
decennia van de negentiende eeuw. ‘Jazz in Rotterdam’ was genomineerd voor het
beste Rotterdamse boek 2015.
Het boek is
chronologisch opgezet. Elk van de negen hoofdstukken beslaat een tijdperk.
Daarnaast is er in elk hoofdstuk in aparte paragrafen alle ruimte voor kleine
biografieën, festivals, podia en bands. Elk aspect van de jazz in Rotterdam
wordt behandeld door Zirkzee.
De
keerzijde is dat deze pil het karakter heeft van een naslagwerk. De tekst is
geen vloeiend geheel, geen lopend verhaal. Dit komt door de verschillende
bronnen die hij heeft gebruikt, met name de lange citaten, soms hele interviews.
Daarnaast zijn de tussenliggende teksten en inleidingen op hoofdstukken vaak
wat stijf geformuleerd. Desondanks is het onderwerp boeiend genoeg om ‘Jazz in
Rotterdam’ in zijn geheel uit te lezen.
De oergeschiedenis
van de jazz in Rotterdam begint halverwege de negentiende eeuw met optredens
van ‘negerartiesten’ zoals de ‘Washington Minstrels’ en de ‘Ethiopian
Serenades’. Dergelijke optredens vonden plaats op kermissen en vaudevillerevues,
waar vooral de ritmische bewegingen erg opvielen.
Zirkzee
besteedt veel aandacht aan de plekken waar werd opgetreden. Rond 1900 waren dit
de variététheaters en een nieuw verschijnsel: de bioscopen, waar live muziek
werd gespeeld. Het is natuurlijk de vraag vanaf wanneer je deze muziek jazz
kunt noemen. Maar het uitgebreide uitgaansleven, met name de vele podia, gaven alle
ruimte aan nieuwe muziek. Danspaleizen als Pschorr en Lybelle waren erg
populair.
De term
jazz werd eerst alleen geassocieerd met een dans, pas later met muziek. In de
jaren 20 volgde de verschillende dansrages elkaar snel op: de Charleston, de
Volta, de Jimska, de huppa-huppa, de heebie jeebies, enzovoorts.
Niet
iedereen was gecharmeerd van jazzmuziek. In 1919 schreef een journalist in de
Vaderlander: “Is jazz muziek? Nee, het is een opwindend, krankzinnig makend
geluid, dat langzaam in je vreet en je tot den rand van den waanzin brengt.”
Hij was
niet de laatste die zo over jazz dacht. Bij een optreden van Josephine Baker in
Rotterdam werd geschreven over het opwekken van primitieve instincten en de
triomf van het oerwoud.
Het grote
aantal podia in Rotterdam bleef bestaan tijdens de crisis van de jaren 30. Het
leek wel of er meer mensen uitgingen dan ooit. Het aantal amateur jazzbands
groeide. Zij hadden markante namen als The Swing Devils, Max Weller and his
Noise Mongers of de Bobtonflippers. De crisis zorgde wel voor een toestroom van
buitenlandse muzikanten. Zij waren goedkoper en concurreerden met de
Nederlandse bands.
Naast de
grote danspaleizen waren er ook kleinere zaken. In 1936 werd een jazzcafé
geopende aan de Binnenweg 94. Voorheen zat hier cabaret de Hel. De nieuwe zaak
heette Mephisto. Elke avond werd er live jazz gespeeld en zat de tent stampvol.
De politie moest regelmatig langskomen om het publiek in bedwang te houden. Het
legendarisch Mephisto bestond slechts twee jaar. Brand verwoestte het café.
In deze
bloeiperiode speelde er, net als in latere periodes, een felle
richtingenstrijd. Het ging toen tussen de liefhebbers van concertjazz en de
mensen die jazz zagen als dansmuziek.
Het vierde
hoofdstuk in ‘Jazz in Rotterdam’ handelt over de oorlog. Een aantal muzikanten
moest onderduiken, anderen hadden juist extra werk. Namen werden aangepast van Engels
naar Duits of Nederlands. Veel muzikanten overleefden de oorlog niet. Zirkzee
maakt een beetje misplaatste grap in dit kader. In een stukje over Annie ’t
Zelfde, die geld verdiende in een NSB-orkestje. “Annie kwam ook om, maar dan in
het werk.”
Uitgegaan
werd er onverminderd tijdens de eerste oorlogsjaren. Jazz werd weliswaar
verboden – het werd ‘internationale Kulturpest’ genoemd – maar op sommige
plekken kon er toch gespeeld worden, met name op Katendrecht, waar geen Duitser
zich vertoonde.
Een ander
uitkomst was de overstap naar de Hawaï-muziek. Deze ananasmuziek mocht wel
gespeeld worden. In Nederland waren op een gegeven moment 600 bands actief.
De periode
na de oorlog was er een van schaarste. Het aanbod aan muziekpodia en jazzbands
was in de jaren 50 karig. De samenleving was gesloten en weinig internationaal
georiënteerd. En er werd volop tegen de verderfelijk jazz geageerd. “Jazzmuziek
betekende een gevaar voor en een aantasting van de nationale cultuur.” De
geschiedenis herhaalde zich.
Een
lichtpuntje was de komst van de bebop. In Rotterdam drong deze muziekstijl ook
door en stuitte eerst natuurlijk op verzet onder de traditionele liefhebbers van
de swingmuziek. In de jaren 60 werd de bebop langzaamaan gewoon en bloeide de
jazz op in Rotterdam.
Dit was
vooral te danken aan de vele podia en de festivals in Rotterdam. Nieuwe zalen
waren Jazzsociëteit B14, De Lantaren en bovenal de Doelen. Het Newport
Jazzfestival bracht vanaf 1966 alle grote Amerikaanse jazzartiesten naar
Rotterdam.
Zirkzee
beschrijft de rijkdom van deze periode in vele paragrafen. Hij gaat gedetailleerd en uitvoerig in op al de clubs
en de talloze optredens. En alle belangrijke Rotterdamse muzikanten komen
voorbij: Piet Noordijk, Rita Reys, Tony Viola, Greetje Kauffeld, enzovoorts.
Iedereen krijgt een eigen paragraaf. Het is teveel om hier allemaal bij stil te
staan.
Eind jaren
60 veranderde de samenleving in snel tempo, en de hele scene veranderde. Drugs
drukte een stempel op de jeugdcultuur. Dealers hingen rond in tenten als De
Ruimte en Exit. Net als de als hippies vermomde agenten.
Door de
opkomst van de beat en de rock verdwenen er veel jazzclubs, of waren minder
exclusief op jazz gericht. Op het Kralingse popfestival stonden jazz en pop
naast elkaar. Een aardig detail is dat Frank Zappa er graag wilde spelen, maar
hij werd geweigerd door programmeur Berry Visser.
Na het
einde van het boek, vanaf de jaren tachtig, wordt het voor mij steeds
interessanter, omdat het over een wereld gaat die ik zelf heb meegemaakt. B14,
jazzhouse, jazzbunker, Thelonious, Dizzy, etc. komen aan bod. Zirkzee besteedt
terecht veel aandacht aan de grote jazzprogrammeur en inspirator Willem van
Empel, alias Willem Wodka.
Het jazz
aanbod was ongekend begin jaren tachtig. Crisis lijkt een goeie voedingsbodem
voor jazz. Ook nu was er een richtingenstrijd. Dixieland werd door de
liefhebbers niet serieus genomen. In een jazznota stond zelfs dat alleen ‘compromisloze
progressieve jazz’ in aanmerking diende te komen voor subsidie.
Sowieso was
er voortdurend gekrakeel rond geld en subsidies van de Rotterdamse
Kunststichting. Zirkzee gaat niet alleen hier uitvoerig op in, hij staat ook
stil bij de Harbour Jazz club en de zanger Wim Koopmans. Zelfs Lee Towers
krijgt een paragraaf.
In het
laatste hoofdstuk wordt natuurlijk het North Sea Jazz festival besproken en
geeft Zirkzee ruimte in zijn boek aan jonge talenten zoals Shirma Rouse, Ntjam
Rosie en Kim Hoorweg. Eigenaardig zijn de 12 pagina’s die hij besteedt aan
Rotterdamse drummers. De aandacht is terecht, maar een aantal kwam al in
eerdere hoofdstukken voorbij.
Al met al
is ‘Jazz in Rotterdam’ een naslagwerk waar geen enkele jazzliefhebber of
Rotterdam-freak omheen kan. Het boek omvat alle vormen van jazz, iedereen die
weleens op een toeter heeft geblazen in Rotterdam staat erin. Zirkzee staat
terecht stil bij de vele podia, de festivals, de stromingen en geeft genoeg
leuke anekdotes. Jammer blijft in dit encyclopedische werk dat er teveel wordt
opgesomd in aparte stukjes tekst en je toch te weinig wordt meegesleept in een
samenhangend verhaal.
Tot slot rest
de vraag wat onderscheidt Rotterdam als jazzstad van Amsterdam?
Zirkzee
gaat er niet uitvoerig op in. Hans Dulfer zei hierover: “Het Rotterdamse
publiek houdt van een stevig soort muziek, enthousiast en recht voor zijn raap.
In Amsterdam moeten er dubbele bodems in zitten.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten