L.H. Wiener
is voor alles een verhalenschrijver. Vanaf half jaren zestig publiceerde hij verhalen in literaire tijdschriften en
verschenen er met regelmaat bundels van hem. Pas tien jaar geleden kreeg hij
erkenning met de verzameling: De Verhalen I en De Verhalen II.
‘Niet
aaien’ is een bundel met dierenverhalen uit 1997, met eerder verschenen werk,
chronologisch gerangschikt. De ik-figuur is vaak een kind of een volwassene, die
terugkijkt op zijn kindertijd. Hij is omringd door wrede leeftijdgenoten en
ongeïnteresseerde volwassenen.
Als kind
wilde hij een snoek van een wisse dood redden. Helaas, hij lette even niet op.
De onsmakelijk oom Kornelis zag hij een zagende beweging in de keuken maken, de
staart van de snoek sloeg heen en weer. Hij hoorde een krakende geluid.
In een
ander verhaal had hij als kind een oudere broer die van vissen en jagen hield.
Hij werd min of meer gedwongen ook een strik te zetten om een dier te vangen.
’s Nachts stelde hij zich voor hoe een konijn gevangen zat en leed. Hij verwijderde
de strik, er zat nog geen dier in.
In ‘Valken
hebben geen naam’ loopt het anders. Met een stille klasgenoot deelt de
twaalfjarige een geheim: een valkennest. Hij neemt de jongen mee, de eieren
komen net uit. De bewondering en eerbied voor het nest worden niet gedeeld door
de klasgenoot. Het loopt verkeerd. Bij aanvang van dit verhaal hangt deze
dreiging al in de lucht. De ik-figuur schrijft dat terugkijkend op de
gebeurtenissen het hem steeds meer moeite kost de handelingen en opvattingen
van de naasten te begrijpen.
In het
verhaal ‘Mee-eters zijn welkom’ is de verteller een volwassene zonder vrienden:
“alles waarmee ik vriendschappelijke betrekkingen aanknoop, wendt zich na
verloop van tijd van mij af.” Bij hem geen dierenliefde. “Een kat slaat alles
op het gebied van egoïsme, valsheid en folterlust. Zelden heb ik een
rijksdaalder beter besteed dan die welke
ik moest neertellen voor het vergassen van dat loeder.” De man vindt
toch liefde in een teek die hij laat drinken van zijn bloed.
In het
beste verhaal uit ‘Niet aaien’ spelen dieren een bijrol. In ‘Appendictis is de
verteller een leraar Engels. De hele sfeer in het verhaal is uiterst treurig. De
man heeft voortdurende pijn in de buik. Eenzaam zit hij in een café zich zat te
drinken.
Hij bezoekt
zeer regelmatig dezelfde hoer. Vaak aan het einde van de dag. Hij ziet de pedaalemmer.
“Het is een klapperende bek, gestikt in rubberen en papieren proppen.” “Ik
overweeg dat ik beter niet op haar kan gaan liggen vanwege mijn pijn. Zou dat
vallen onder ‘iets speciaals’?”
Na ziekmelding
zit hij thuis. Er staat een kist in de kamer. Hij fantaseert erover: er bevindt
zich een monster in dat groeit en groeit. Hij voert hem van alles, tot aan de
katten toe. Uiteindelijk blijft er niets anders over dan zichzelf aan het
monster te voeren. Droom en werkelijkheid lopen in elkaar over. Hij stapt de
kist in.
Deze bundel dierenverhalen is een voortreffelijke introductie op het werk van L.H.Wiener. De verzamelde verhalen, in twee delen, schaf ik binnenkort aan.
Deze bundel dierenverhalen is een voortreffelijke introductie op het werk van L.H.Wiener. De verzamelde verhalen, in twee delen, schaf ik binnenkort aan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten