zaterdag 24 mei 2025

Astrid Böger – Envisioning the nation



Astrid Böger is hoogleraar Amerikanistiek in Hamburg. In deze studie uit 2010 onderzoekt zij vijf Amerikaanse wereldtentoonstellingen in de periode 1853-1915. Het gaat haar om de vraag welke rol zij speelden in het vooruitgangsdenken en het nationalisme in de Verenigde Staten. Naast architectuur, nieuwe uitvindingen, beeldende kunst en de impact die deze world’s fairs hadden op de bezoekers, behandelt zij per tentoonstelling hoe erover geschreven werd, zowel journalistiek als in fictie. Daarnaast laat zij zien hoe men in de afgelopen decennia anders is gaan kijken naar het fenomeen wereldtentoonstelling.


De eerste world’s fair in Amerika - ik gebruik de benamingen world’s fair, wereldtentoonstelling en expo door elkaar - werd al gehouden in 1853 in New York, twee jaar nadat de eerste in Londen plaatsvond. Er was een Crystal Palace gebouwd, zoals deze ook in Londen als tentoonstellingsgebouw was gebruikt en er was meer geleend uit Europa. Zo was de kunst voornamelijk uit Europa afkomstig. Deze fair was weliswaar opgezet om de Amerikaanse cultuur te tonen en te promoten, maar hij werd ook gezien als een middel om Amerikanen goeie smaak bij te brengen, Europese smaak dus.

 

Met de 1876 Centennial Exhibition in Philadelphia kwam het nationalisme overtuigender naar voren. Het was de eerste expo na de bloederige burgeroorlog (1861-1865) en het uitstralen van eenheid was belangrijk. Het aanbod van kunst, maar ook van industriële producten was grotendeels Amerikaans en onvoorstelbaar groot. De expo vond plaatst in meerdere gebouwen en voelde als een gigantisch warenhuis. Nieuw was dat naast de feitelijke expo er een amusementspark was. Bij iedere volgende expo’s groeiden deze sideshows uit tot een onverbrekelijk onderdeel van de fair. Hier waren kermisattracties te zien, freaks te bewonderen en er werden Human zoos getoond, hele dorpen met Afrikaanse of Filipijnse inwoners. Ook werden de expo’s in steeds grotere mate een plek om congressen te laten plaatsvinden, soms honderden in een half jaar.

 

Bijna tien miljoen mensen bezochten de fair in Philadelphia, tienmaal zoveel als die van 1853. Deze expo overtrof daarmee ook de eerdere Europese wereldtentoonstellingen, evenzo wat betreft oppervlakte: 285 acre, oftewel 115 hectare. De bezoekersaantallen bij de volgende world’s fairs bleven zeer hoog. Zowel de The World's Columbian Exposition in Chicago (1893), The Louisiana Purchase Exposition (1904) als de The Panama–Pacific International Exposition in San Francisco (1915) overtroffen de expo uit 1876 ruim in oppervlaktes en bezoekersaantallen. Het waren feitelijk kleine steden die tijdelijke uit de grond werden gestampt. Nieuwe vindingen werden groots getoond, zoals elektrisch licht. Voor mensen die dit nog nooit gezien hadden, waren de kolossale, verlichte gebouwen aan een kunstmatig meer een absolute sensatie. In 1904 was fotografie het nieuwe massaproduct, in 1915 waren dit de auto en de film. Twee vindingen die uiteindelijk grote concurrenten bleken te zijn van de world’s fairs zelf. Er vond ook een verschuiving plaatst van het tonen van de grootste machines tot het inzicht geven in het maakproces, bijvoorbeeld het laten zien hoe een T-Ford in elkaar gezet wordt.

 

Böger beschrijft al deze en meer elementen van de vijf tentoonstellingen, maar het samenhangende verhaal draait bij haar om de Amerikaanse identiteit. In 1876 werd de honderdjarige onafhankelijkheid van Europa gevierd. Amerika was op weg een wereldmacht te worden. Dit werd bij iedere expo meer benadrukt. Bij de eerdere werd vooral naar het verleden gekeken, het ontstaan van de natie en de eenheid ervan; bij de latere werd het vooruitgangsdenken steeds prominenter. Na de Eerste Wereldoorlog werd dit nog sterker, zoals aan de titel van de expo in Chicago (1933) al te zien is: A Century of Progress International Exposition. Een punt dat Böger ook behandelt en dat samenhangt met nationalisme is het racistische karakter van (delen van) deze world’s fairs: bijvoorbeeld de dorpen met inwoners van buiten Europa, het beeld van de native Americans in de beeldende kunst en het feit dat zwarte mensen praktisch geen expo’s mochten bezoeken. Het is jammer dat de auteur wat weinig aandacht schenkt aan de Filipijnen op de expo van 1904. In St Louis werden toen ook de Olympische Spelen georganiseerd, voornamelijk om de superioriteit van de Amerikaanse mens te laten zien, ten koste van onder anderen de Filipijnse burger, want de Filipijnen waren na de verovering op de Spanjaarden in 1898 een Amerikaanse kolonie geworden.

 

Mooi is hoe Böger teksten heeft verzameld van auteurs die over de diverse fairs schreven zoals, Walt Whitman, Henry James, Mark Twain en Thomas Pynchon. Naast de officiële verslagen geven deze literaire getuigenissen - uit de tijd zelf of soms veel later - er een verrassende nieuwe blik op. Ook goed is dat zij naast de geschiedenis van fairs stilstaat bij de geschiedschrijving erover. Het beeld is vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw gaan schuiven. Er kwam onder invloed van denkers als Foucault, Gramsci en Sloterdijk meer aandacht voor de ideologische kant van deze massa-evenementen: de massaconsumptie, het doorgeslagen nationalisme, het racisme en de massamanipulatie. Dit is vooral terug te lezen in het werk van de bekende onderzoeker en schrijver over world’s fairs Robert Rydell.

 

Envisioning the nation is een mooie aanvulling op de boeken die er al zijn over Amerikaanse expo’s, maar het is wel wat academisch; in ieder hoofdstuk behandelt Astrid Böger één fair met dezelfde indeling in paragrafen. Zij geeft daarnaast gelukkig wel dwarsverbanden en ontwikkelingen, maar tussenliggende world’s fairs worden geheel niet genoemd, bijvoorbeeld de fair die in 1915 tegelijkertijd met San Francisco in San Diego plaatsvond en hetzelfde thema had. Vreemd is tenslotte dat zij ten onrechte schrijft dat er na 1964 (New York) geen expo meer heeft plaatsgevonden in de VS. 

Geen opmerkingen: