In de jaren negentig van de vorige eeuw was ik een gretiger lezer van het NRC Handelsblad. Naast het wereldnieuws sloeg ik de schaakrubriek, de Bommelstrip, het Scryptogram en diverse columnisten nooit over. Een van de leukste columnisten was Koos van Zomeren. Vanaf maart 1992 tot aan juni 1995 schreef hij iedere dag een stukje op de voorpagina, totaal 1001 stukjes. In het jaar 2000 zijn ze allemaal gebundeld onder de titel Ruim duizend dagen werk, maar ook eerder bracht hij selecties uit. In 1995 verscheen Wat wil de koe. Ik kende alle stukje al, maar Koos van Zomeren herlezen is beslist geen straf.
De rode draad in deze bundel is uiteraard de koe. Hij bewondert onze koeien, ze zijn stoïcijns, sterk en niet kieskeurig. Onderzoek laat zien dat koeien houden van een zeer divers aanbod van planten en grassen. Wij sluiten ze op, in een stal of in een weiland met één soort gras. De koe laat het gelaten over zich heenkomen. De onderzoeker die Van Zomeren spreekt zegt dat wij koeien saai vinden, “maar je moet eens kijken wat een saaie omgeving we die dieren aanbieden.” Van Zomeren ziet bij kleine boeren in Gelderland veel liefde voor hun boerenbedrijf. Met dertig of veertig koeien kun je nog namen geven en de koeien van elkaar onderscheiden. Bij grotere bedrijven is dat niet meer mogelijk. Veel oudere boeren hebben oog voor natuur en zijn blij met uilen en andere vogels rond de boerderij. De aandacht die Van Zomeren voor de koe heeft gaat soms wat verder en heeft iets filosofisch. Hij wil de koe begrijpen, maar krijgt geen vat op haar. Hij spreek hiervoor ook met biologen en andere wetenschappers en citeert uit onderzoek.
Op een zeker moment zijn mensen begonnen van een koe een huisdier te maken. Het ging niet om de melk, want volwassen mensen konden geen lactose verdragen. “Ons huidige melkgebruik is een aanpassing aan de koe, iets wat de koe ons geleerd heeft.” Het verbond met de koe is oud: “heel wat ouder dan dat met de meeste nog in zwang zijnde goden.” Een dergelijk slot van een stukje is typisch voor Van Zomeren. Hij zegt het luchtig, het is waar en er zit ook iets van venijn in. Hij schrijft over de behoefte van koeien aan schaduw, maar waar schaduw valt groeit minder gras. Daar tegenover staat dat een door hitte gekwelde koe minder productief is. Studenten in Wageningen hebben het tegenover elkaar afgewogen en het is economisch verantwoord om koeien schaduw te gunnen. In dit geval is het resultaat goed voor het dierenwelzijn, maar uiteindelijk wint toch altijd de economische expansiedrift. Hij ziet dat het voor veel kleine bedrijven, ook door de grote hoeveelheid regels, een aflopende zaak is. Bij grote bedrijven worden koeien steeds meer een lastig onderdeeltje in een kolossale machinerie. Het zijn levende wezens en die hebben behoeften: “en behoeften leiden altijd tot problemen." Bij grote bedrijven zijn dit bedrijfsproblemen.
Naast dit kritische geluid laat Koos van Zomeren in Wat wil de koe ook de schoonheid van natuur en het platteland zien. Soms schrijft hij er lyrisch over. “Het lange lichaam van de dijk. Een eenzaam huisje aan de binnenkant. Een uiltje bij de schoorsteen op de nok. Toen iedereen nog leefde was de dijk het kloppend hart. De huisjes stonden deur aan deur en hier en daar de bloesem van een perenboom.” Even later lees je weer een licht cynisch stukje over een terrein, waar as kan worden uitgestrooid. Er staat een bord met de tekst Gelieve zich niet buiten de paden te begeven i.v.m. gewenste grafrust. Koos van Zomeren eindigt het stukje met de zin: “dat zouden ze boven ons hele land aan de hemel moeten schrijven.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten