woensdag 21 februari 2024

H.M. van den Brink – Over het water


 

Deze korte roman (of novelle) uit 1998 heb ik helemaal gemist. De uitgave die ik las is uit 2010, een dertiende druk. Dat zegt al iets over het succes. Over het water heeft diverse prijzen gewonnen en is inmiddels in veertien talen vertaald. Het lijkt mij ook een boek dat veel door leerlingen wordt gelezen: niet al te dik en een begrijpelijk, goed geschreven verhaal waar elementen inzitten die het voldoende diepgang geven. Het verhaal speelt eind jaren dertig in Amsterdam en de hoofdpersoon is een jongen die een groot talent voor roeien heeft.

 

Anton komt uit een arbeidersgezin, zijn vader maakt trams schoon en zijn moeder is huisvrouw. Het gezin is bescheiden en ook Anton stelt weinig eisen aan het leven. Zij gaan niet op vakantie, lezen geen krant en weten nauwelijks wat er buiten hun eigen wereld gebeurt. Ik denk dat dit voor de Tweede Wereldoorlog gold voor veel arme gezinnen. Zij wonen vlak bij het water en Anton voelt zich al van jongs af aan aangetrokken door het water. Als puber vraagt hij uit het niets aan zijn vader of hij lid mag worden van een roeivereniging. Zijn vader is verbaasd maar stemt in. Wanneer het is gelukt om door de ballotage te komen gaat Anton iedere week roeien in de acht en traint hij thuis voor zover de beperkte ruimte dit toe laat. 

 

Hij volgt tijdens het roeien de instructies strikt op, maar blijft het idee houden dat hij het verkeerd doet en een buitenstaander is. Hij past niet binnen de cultuur van de club, waarvan de leden vooral uit de hogere klasse komen. Zijn mederoeiers gaan als hun schooltijd voorbij is, studeren. Hij gaat werken op een saai kantoor. Op een dag wordt hij op de roeivereniging benaderd door een trainer. Zijn naam is de heer Schneiderhahn en hij kiest Anton en een andere jongen uit om te trainen in de dubbel. Nog steeds voelt Anton zich niet bijzonder en denkt hij dat zijn partner David een veel betere roeier is dan hij is. Van den Brink beschrijft prachtig hoe de twee een eenheid vormen en steeds beter worden. Zij winnen de ene na de andere wedstrijd en zelfs lonken de Olympische Spelen voor hen. 

 

Voor Anton is er geen wereld buiten het roeien. Zijn kantoorwerk is van geen belang, over politiek denkt hij niet na, net zomin spelen zijn ouders een rol. Opmerkelijk is dat zij nooit bij een wedstrijd komen kijken. Het behoort niet tot hun wereld. De enige zorg voor David is de vraag of David zijn partner kan blijven. Een opmerking van hem over studeren in misschien wel een andere stad jaagt hem al schrik aan. Eens gaat hij ’s avonds naar de buurt waar David woont en kijkt hij op afstand naar het grote huis waar zijn partner woont. Anton hoort hier overduidelijk niet thuis.

 

De op het eerste gezicht eenvoudige novelle heeft veel in zich. Het is een verhaal over sportbeleving en liefde voor water, over standsverschillen en nostalgie, en over het samenvloeien van twee zielen. Het roeien van de twee heeft zeker iets erotisch. Mooi is ook dat er over belangrijke dingen bijna niets gezegd wordt. De dreiging van een oorlog maak je niet op uit het verhaal, maar de gebeurtenissen spelen voor een belangrijk deel in 1939. En al wordt het niet uitgesproken, het kan heel goed zijn dat David Joods is. Tot slot geef ik een wat langer citaat uit deze prachtige novelle om de sfeer goed te proeven. 

 

“Ik voerde de intensiteit nog iets verder op, zonder nadenken maar op de manier zoals het hoorde, niet door het tempo te verhogen maar door meer kracht te zetten waarna de beweging vanzelf om een hoger tempo vroeg. David volgde. Het was onnatuurlijk stil om ons heen. Het enige wat we hoorden was de allesdoordringende ruis van de regen, en daar doorheen, op de voorgrond, het felle tsjak waarmee we het water pakten en het diepere, enigszins holle geluid waarmee onze bladen precies tegelijk het water weer verlieten. Of was het niet de regen die om ons heen ruiste, maar was het mijn eigen bloed, was het onze ademhaling? Achter mij hoorde ik David niet hijgen. Dat moest betekenen dat onze adem dezelfde cadans had, dat zijn hartslag samenviel met de mijne. Ik stelde me voor hoe de spitse, met koper beslagen punt van onze boot door het water schoot, even duikend op het moment dat wij onze bladen vasthaakten, dan weer schuin omhoog en voorwaarts bewegend, duikend, versnellend. Langs het gras, langs het riet, als een jonge snoek die nu eens niet wil duiken vlak onder de waterspiegel achter een prooi aanjaagt die hem niet meer kan ontgaan, vanuit de donkere diepte nagestaard door het gewone volk van traag happende vissen. Maar ik dacht natuurlijk niet in vergelijkingen, want alles ging vanzelf.”

Geen opmerkingen: