maandag 2 mei 2022

Patrik Ourednik – Een afgedane zaak



Ik las eerder van de Tsjechische veelschrijver Patrik Ouředník Europeana. In dit boek uit 2001 schetst hij in kort bestek de Europese geschiedenis van de twintigste eeuw. Ik vond het een aardig boekje maar meer ook niet. Een afgedane zaak (2006) is een totaal ander boek. Het is misantropie en absurdisme in de beste Tsjechische traditie. Niet voor niets komt Bohumil Hrabal in het verhaal voorbij. Het eerste hoofdstuk, van één pagina, bestaat uit de notatie van een schaakpartij. De Nederlandse vertaling van Edgar de Bruin verscheen in 2007.

 

De hoofdpersoon in deze korte roman is Victor Dyk. Hij zit op een bankje in een Praags park, zijn oude, levensmoede botten te warmen. Hij wijst een meisje dat de weg vraagt naar de kunstacademie de verkeerde kant op. “Ook jegens studentes van de kunstacademie koesterde Dyk geen specifieke antipathie. Hij had een hekel aan mensen in het algemeen. Het is wel zo dat hoe jonger ze waren hoe meer hij zich aan hen ergerde, en wel volgens de eenvoudige regel dat hoe recenter hun geboortedatum, hoe langer ze de wereld zouden vergallen met hun aanwezigheid. Bejaarden waren geen greintje appetijtelijker, maar voor hen gold één verzachtende omstandigheid: ze zouden niet lang meer lopen zeiken.” 

 

De eerste pagina’s leren we Dyk kennen als een echte mensenhater. Hij spreekt in spreuken en wordt daarom gezien als een wijs man. Er schuiven meer bejaarde buurtgenoten aan op het bankje. Wanneer zij het nieuws over het overlijden van een buurvrouw bespreken is Dyk niet onder de indruk: “tegen één dode stuiven twee komma twee exemplaren van het nieuwe gebroed de wereld in.” Eerst doet het verhaal de ronde dat de arme mevrouw is aangereden, later blikt zij zich vergast te hebben. Of was het moord?

 

Vilém Lebeda is hoofdinspecteur van de politie in deze rustige wijk. In het tehuis waar de bejaarden wonen is er al tweemaal brand uitgebroken. Heeft de Oekraïense familie die er woont iets mee te maken? Er spelen zich meer verdachte zaken in de buurt af, zoals straatvandalen die antireclame leuzen kalken op muren en stoepen en een verkrachting van een kunstacademiestudente op klaarlichte dag. Het verhaal krijgt een thrillerachtige sfeer, maar in de loop van het boek stapelen de mogelijke zaken zich op: een inbraak, een oude moord en iemand die uit een raam valt. Een ontknoping blijft vooralsnog uit. Lebada en Dyk ontmoeten elkaar en kunnen het wonderlijk genoeg uitstekend met elkaar vinden.

 

Ourednik vertelt in rap tempo over de achtergronden en jeugd van zijn personages, hij slaat zijpaden in, legt dromen uit en komt ineens met een schaakprobleem op de proppen. Het boek is opgebouwd uit korte hoofdstukken, soms met veel dialoog, dan weer met beschouwingen van een van de twee hoofdpersonen. Tegen het eind van het verhaal begrijp je dat er helemaal geen zaak wordt opgelost. De schrijver is zich bewust van de verwarring bij de lezer en spreekt deze ook regelmatig toe. Na een vreemde droom en wat taalgrappen met het werkwoord schoppen sluit hij een hoofdstukje af met: “Dat krijg je nu met taal, beste vrienden.”

 

Na dit bijzonder grappige verhaal volgt er een tekst van ene Jean Montenot, gebracht als het nawoord bij de Franse editie. Ourednik legt uit waar deze metafysische thriller over gaat, gebruikt de nodige taalkundige termen en zaait nog meer verwarring door allerlei alternatieve interpretaties op te dissen. Het is een verrassend slot van dit bijzondere boek. Tot slot nog één citaat van Victor Dyk: “een mening hebben betekent de beerput in je eigen hoofd het hoogst aanslaan.”

Geen opmerkingen: