donderdag 5 mei 2022

Jaco Berveling – De man met de ijzeren schedel


Wetenschapsjournalist Jaco Berveling schreef eerder twee bijzondere boeken: over verzamelen, Hebben is houden (2009) en over de relatie tussen karakter en gelaat, Op het tweede gezicht (2014). Deze week verschijnt zijn derde boek over een even fascinerend onderwerp. De man met de ijzeren schedel heeft als ondertitel: de overlevingskunst van vijf Nederlandse wondermensen. Berveling schetst het leven van deze vijf min of meer beroemde ‘freaks’ die hun wonderlijke kunsten vertoonden aan het eind negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Het is een wereld die nu niet meer bestaat, maar de auteur laat in het laatste hoofdstuk zien dat optredens van wondermensen nog steeds gangbaar zijn, met name op televisie.

 

Omdat ik de auteur persoonlijk ken en in een vroeg stadium mocht meelezen is hier geen kritisch stuk te verwachten. Wij delen eenzelfde passie voor wonderlijke mensen en voor de manier waarop amusement werd aangeboden en werd beleefd in de periode voor de opkomst van moderne media als televisie. De man met de ijzeren schedel is toegankelijk geschreven en het bevat tal van anekdotes en sterke verhalen. Berveling neemt zijn onderwerp als wetenschapper echter wel degelijk serieus. Hij laat een vergeten geschiedenis zien aan de hand van mensen die in hun tijd niet te klagen hadden over media-aandacht en bovendien met hun bijzonderheden redelijk goed in hun onderhoud konden voorzien.

 

De kern van het boek bevat levensbeschrijvingen van de vijf wondermensen: de kleine Gerrit Keizer, de man met de ijzeren schedel Willem Wells, de reus Albert Johan Kramer, de dikke man Egon Cannon en de duikelaar Charles Takkenberg. Gerrit Keizer wordt in 1874 geboren in een Fries dorp. Hij komt uit een arm gezin en op driejarige leeftijd wordt duidelijk dat hij nauwelijks groeit Al jong start zijn carrière en als zesjarige staat hij op de kermis in Groningen. Dit lijkt heel jong, maar het is in deze tijd niet ongebruikelijk. Hij krijgt de naam Kapitein Fourmi. Later treedt hij op onder de naam Prins Mignon.  Zijn geringe lengte van nog geen 80 centimeter is niet voldoende om het publiek blijvend geïnteresseerd te houden in binnen- en buitenland. Hij legt zich daarom ook toe op een act. Hij is zanger, danser en hij haalt acrobatische capriolen uit op het podium. Gerrit wordt een beroemdheid. Overal waar zijn manager hem mee naartoe neemt - Parijs, Londen, Wenen - is hij een succesnummer.

 

Het succes van wondermensen is niet zomaar een gegeven. Berveling maakt duidelijk dat presentatie, een act noodzakelijk is om te slagen. Hierbij hoort ook een verhaal. De meeste wondermensen hadden een manager die zorgde voor optredens en voor publiciteit. Een biografie, die soms als een boekje te koop werd aangeboden, moest zeker een goed verhaal bevatten. De afkomst werd naar gelang het publiek aangepast en interessant gemaakt. De specialismen - lengte, omvang, de hardheid van de schedel, het aantal duikelingen - werd uiteraard sterk benadrukt. Albert Kramer was 2.42 lang maar in kranten circuleerden soms lengtes van bijna drie meter. Hij droeg ook altijd schoenen met flinke zolen en een hoge hoed bij zijn optredens. Om het contrast te versterken traden reuzen vaak op in combinatie met dwergen, succes gegarandeerd.

 

Berveling onderscheidt in zijn boek vier soorten ‘freaks’. De eerste categorie bestaat uit geboren wondermensen, zoals Siamese tweelingen, de tweede uit gemaakte ‘freaks’, zoals mensen met extreem veel tatoeages en piercings. Dan zijn er de mensen met een novelty act, zoals Takkenberg die al koppeltjeduikelend van Amsterdam naar Marseille ging. Als laatst categorie zijn er de nep-‘freaks’, vrouwen met een opgeplakte baard bijvoorbeeld. De auteur geeft terecht aan dat de categorieën vaak overlapten.

 

Het is bijna onvoorstelbaar als je leest waar en hoe vaak de wondermensen optraden. Ieder extra optreden bracht geld in het laatje. Willem Wells die tijdens een optreden stukken steen op zijn hoofd liet verbrijzelen deed deze act vaak tien keer per dag. In 1900, tijdens een tournee door Europa met het circus van Barnum & Bailey, vertoonde hij zijn indrukwekkende act maar liefst 55 keer op één dag. De optredens vonden plaats in grote of kleine zalen maar ook waren de wondermensen voor een langere tijd te zien in een zogenaamd dime museum. Dit fenomeen was vooral in de Verenigde Staten vanaf eind negentiende eeuw een gangbare vorm van amusement, iedere grote stad had er wel een. Voor tien cent kon je een keur aan wondermensen aanschouwen. Het aantal acts in deze showwereld was werkelijk onuitputtelijk: Siamese tweelingen, vrouwen met extreem lang haar, vuurspuwers en degenslikkers, mensen met een rubberen huid, getatoeëerde mensen en bijvoorbeeld een human ostrich. De laatste is iemand die voorwerpen als spijkers, glas maar ook ratten kon inslikken en weer ophoesten. Het publiek kwam er in die tijd massaal op af.

 

Nog steeds kun je je verbazen over wat mensen zichzelf aandeden voor publiciteit en voor geld. Berveling noemt een aantal extreme voorbeelden. Op een kermis was het menselijke rad een leuke attractie. Je nam plaats op een ronddraaiend platform met gaten aan de zijkanten. De snelheid werd opgevoerd totdat je werd weggeslingerd en in een van de gaten verdween. Toeschouwers konden gokken in welk gat. Een andere sport was het kopstootgevecht. Twee deelnemers beukten hun schedels tegen elkaar totdat er één knock-out ging. Willem Wells deed eens mee en won uiteraard de eerste prijs.

 

De meeste wondermensen verdienden overigens een aardig centje. In ieder geval meer dan dat wanneer zij in hun woonplaats waren gebleven en een normaal leven hadden geleid. Een van de inkomstenbronnen was de verkoop van ansichtkaarten met een afbeelding van de wondermens. In het boek zijn vele voorbeelden hiervan opgenomen. Deze commerciële kant moet je als wondermens wel in je hebben. Albert Johan Kramer, de reus uit Amsterdam toerde veel door het buitenland en genoot van het artiestenleven. Rigardus Rijnhout, bekend als de Reus van Rotterdam was maar een paar centimeter kleiner dan Kramer, maar trad zelden op. Eens verving hij Kramer toen deze ziek was, maar dat was maar van korte duur. Met een mooie act en een geschikte manager had Rijnhout ook beroemd kunnen worden. Opmerkelijk is dat de Reus van Rotterdam vandaag de dag wel bekendheid geniet en zelfs een standbeeld heeft in Rotterdam, terwijl de Reus van Amsterdam totaal vergeten lijkt.

 

Aan het slot van dit geestige en ook informatieve boek gaat Berveling in op hedendaagse ‘freaks’. Het tentoonstellen en zich vergapen aan deze wondermensen lijkt iets uit een andere tijd, maar hij somt een hele reeks televisieprogramma’s op waar zij in optreden. De bekendste zijn de talentenjachten America’s Got Talent en de vele afgeleide hiervan in andere landen. Hij beschrijft een act van de vrouw met de ijzeren borsten die zo in een negentiende-eeuws dime musuem had kunnen plaatsvinden. Er kijken miljoenen mensen naar. Je vergapen aan het wonderlijke is blijkbaar van alle tijden.

Geen opmerkingen: