woensdag 2 maart 2022

Kees Heij en Jacques Vos – De huismus


Sinds een paar jaar brengt uitgeverij Atlas Contact deze vogelserie uit, waarbij per deel een specialist één vogelsoort uitlicht. De delen zijn mooi uitgegeven en geschreven voor een breed publiek. De raaf, de merel, de meerkoet, de grutto en de bergeend zijn enkele van de titels. De huismus is geschreven door een duo, waarvan Kees Heij de mussenspecialist is. Hij promoveerde op de mus. Jacques Vos is, zoals hij in het eerste hoofdstuk beschrijft, van jongs af aan vogelaar in hart en nieren.

 

Ik hou erg van boeken die focussen op één onderwerp en die binnen dit onderwerp een hele wereld weten op te roepen. Bij De huismus is dat tweede punt niet helemaal gelukt. Dat heeft deels te maken met de saaie, soms wat kinderachtige dan weer opsommerige stijl, maar ook jammer vind ik dat waar het echt interessant wordt de auteurs de spanning niet weten in te lossen.

 

De urgentie voor een huismussenboek zit er natuurlijk in dat deze soort jarenlang achteruitging. In de media werd hier veel over gesproken. Het is dan mooi om met enige afstand en met een wetenschappelijke blik te lezen wat de oorzaken hiervan waren en wat eraan gedaan kan worden om de teruggang tegen te houden. Bovendien is de huismus een van de meest knuffelbare vogelsoorten die zich ophoudt in de buurt van de mens. Waar mensen zijn, zijn huismussen. Dit was weleens anders. Tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw gingen studies over mussen over de vraag hoe deze schadelijke soort bestreden kon worden. Wereldwijd was dit de gangbare mening, zoals ook de uitroeiing van mussenpopulaties in het China van Mao liet zien. De auteurs gaan uiteraard in op deze eeuwenlange afkeer van de mus, maar ik had er graag nog wat meer over willen lezen. Men geloofde dat mussen schade toebrachten aan oogsten, maar bovendien werd de mus gezien als een oversekste vogel. De auteurs staan stil bij het paargedrag van huismussen, maar zij besluiten de korte paragraaf over promiscue vrouwtjes met de dooddoener dat er nog veel vragen beantwoord moeten worden.

 

Huismussen leven waar mensen zijn. In onze streken kwamen ze zich vestigen ten tijde van de Romeinen. Ze vonden in de vele stenen gebouwen voldoende ruimte om te nestelen. Paardenvijgen vormden een uitstekende bron om voedsel uit te pikken. Hier zie je meteen twee oorzaken van hun teruggang eeuwen later: moderne huizen zijn veel beter geïsoleerd, er zijn nauwelijks meer nestplekken in te vinden en paarden zijn vervangen door auto’s. Maar dit is maar een deel van de mogelijke verklaring. Meer eenvormige landbouw, veel steen in de stad en in stadstuinen en meer roofvogels in ons land zijn andere oorzaken.

 

Als je weet waar huismussen van houden is het makkelijker ze te verdrijven als dat nodig is. Schiphol had in 1977 overlast van mussen. Men probeerde ze te bedwelmen om ze te verplaatsen naar het Amsterdamse bos. Dit mislukte, maar het probleem loste zich op een gegeven moment vanzelf op, schrijven de twee. Dan ben ik toch benieuwd hoe en wil ik daar graag meer over weten. Over nestkastjes schrijft Jacques Vos dat hij deze in zijn tuin hing waar dagelijks wel vijftig mussen kwamen om van zijn voedertafel te eten. Ze maakten echter geen gebruik van de nestkastjes. Helaas laat hij hier verder geen gedachten over los, maar stapt over naar het volgende onderwerp. Huismussen zijn bijzonder slim, je kunt ze van alles aanleren, en ze weten ook precies welke materialen geschikt zijn voor hun nest. Een paartje Spaanse mussen bracht takjes alsem mee in het nest. Na onderzoek bleek dit uitstekend te werken om parasieten te weren. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat mussen en andere vogels soms peuken meenemen in het nest. Een peuk bevat ook gif dat insecten en parasieten op afstand houdt.

 

Het is leuk dat de auteurs aandacht besteden aan de huismussen in diergaarde Blijdorp. Bekend is dat de mussen hier het uitstekend doen. Sowieso verwijzen ze regelmatig naar Rotterdam. Zo blijkt de Koopgoot ook een geschikte plek te zijn voor huismussen. De gevelplaten van de Koopgoot bieden ruimte voor het bouwen van nesten. De klimop geeft bescherming, katten en roofvogels komen niet in de buurt en met onder andere een loempiakraam in de buurt is er volop voedsel.

 

Tot slot is het goed om te weten dat de huismus niet verwant is aan de heggenmus en de grasmus, wel aan de ringmus. Aan deze soort wordt het laatste hoofdstuk gewijd. Al met al is De huismus een aardig boek, waar ik helaas niet heel veel nieuws in las. Een deel van de tekst bestaat uit niet al te boeiende persoonlijke verhalen. Op andere plaatsen in het boek worden detailstudies zorgvuldig aangehaald. Ik had liever een overtuigend betoog, vanzelfsprekend onderbouwd met feiten, gekoppeld aan sprekende anekdotes en het geheel voorzien van wat bredere cultuurhistorische achtergronden.

Geen opmerkingen: