vrijdag 4 maart 2016

Griet op de Beeck – Kom hier dat ik u kus

Honderdduizenden hebben ‘Kom hier dat ik u kus’ inmiddels gelezen. Ik tot voor kort nog niet. De meeste mensen die ik erover sprak waren erg enthousiast. Ik word dan sceptisch. Het is een aangeleerde afwijking om wat iedereen mooi vindt met argwaan te bekijken. Deze keer was dat onterecht. ‘Kom hier dat ik u kus’ wordt terecht geprezen.


In de eerste hoofdstuk werd mijn argwaan eerst nog bevestigd. De hoofdpersoon is Mona. (let op, voor diegenen die dit boek nog willen lezen: ik vertel veel over de inhoud van het verhaal) Aan het begin van het eerste van de drie delen waaruit het boek is opgebouwd, is zij een kind van negen jaar. Haar moeder komt te overlijden bij een auto-ongeval. Vader blijft achter met Mona en haar jongere broer Alexander. Vanuit een wat naïef standpunt (zij is nog een kind natuurlijk) beziet zij de gebeurtenissen om haar heen. Daarbij gebruikt zij wel volwassen taalgebruik in combinatie met een kinderlijke toon. Een beetje irritante mix.

Haar vader, een tandarts die meer met zijn werk bezig is dan met zijn gezin, trouwt korte tijd later met Marie. De kinderen moeten mama tegen haar zeggen. Mona vindt dat lastig. Er is toch maar één mama, ook al is zij dood. Haar broertje begrijpt niet waarom zij hier moeite me heeft. Oma keurt het huwelijk af.

Marie is een labiele vrouw, zonder enig zelfinzicht of vermogen zich in een ander te verplaatsen, ook niet in haar stiefkinderen. Op woensdagmiddag gaan de kinderen voortaan naar oma toe. “Dan heeft Marie wat tijd voor zichzelf, en kan oma jullie zien, dat is een win-win”, volgens de vader. Mona ziet het anders: “Ik vond win-win iets fouts om te zeggen, want eigenlijk is het jammer dat oma niet meer bij ons thuis wil komen, en dat Marie ons niet graag te veel over de vloer heeft.”

Mona voelt zich, zo jong als zij is, verantwoordelijk voor het welzijn van Marie. Zij verzint positieve dingen om aan haar te vertellen. Liefde krijgt zij er niet voor terug. En voor zichzelf opkomen leert zij ook niet. Wanneer zij uit logeren gaat bij haar vriendin Ellen, komt de moeder van Ellen hen welterusten wensen. “Ik vraag of haar mama meegaat naar boven omdat er iemand komt logeren. Alexander en ik moeten alleen gaan slapen. ‘Maar nee, gewoon altijd,’ zegt Ellen, alsof dat de normaalste zaak van de wereld zou zijn.”

Marie krijgt een baby, een halfzusje voor Mona. De vader blijft weer grotendeels onzichtbaar in huis. Mona moet haar stiefmoeder bijstaan in de opvoeding. Familieleden van vroeger ziet zij niet meer. Aan het einde van het eerste deel, Mona is nog steeds een kind, beseft zij: “Alle mensen gaan weg uiteindelijk, vroeg of laat.”

In het tweede deel is Mona 24 jaar. Zij heeft gekozen voor een beroep: dramaturg. Zij werkt voor Marcus, een bekende regisseur. Deze mens is vreselijk: een theatraal, zelfingenomen persoon, verslaafd aan cocaïne. Hij duldt geen tegenspraak.

Louis, een bekende schrijver die zij ontmoet en waar zij een langdurige relatie mee krijgt, is uit hetzelfde hout gesneden. Hij hemelt haar op, maar is verder volstrekt egocentrisch. Tijdens hun eerste nacht samen weet zij het al. Seksueel schiet hij tekort. Hij blijkt niet in staat haar enige liefde of aandacht te schenken.

Hoe Mona in haar jeugd is behandeld, zo laat zij zich nog steeds behandelen door haar vrienden en familie. Griet op de Beeck beschrijft dit gedrag heel subtiel. De familiebanden blijken bepalend voor haar gedrag. Loskomen van haar schuldgevoelens, een eigen weg kiezen, is niet eenvoudig.

In een van de zeldzame gesprekken met haar broer Alexander krijgt zij wel een andere blik voorgeschoteld. Alexander ziet vader als de grote boeman, Marie was volgens hem ook slachtoffer. Mona begrijpt het niet, kennelijk heeft haar broer de manipulaties van Marie anders opgevat.

Maar ook Alexander kiest een andere weg dan Marie voor hem had uitgedacht. Hij stopt met zijn studie en trouwt met een tien jaar oudere vrouw. Marie voelt zich persoonlijk aangevallen. De kinderen hebben moeite haar met hun eigen keuzes te confronteren. “We hebben het nooit geleerd, hoe dat moet: hen teleurstellen.”

Mona kent het gedrag maar al te goed van haar stiefmoeder: “Sommige mensen vallen zo samen met hun verwachting dat die bijna niet anders meer kan uitkomen.”

In het derde deel werkt Griet op de Beeck consequent de opgebouwde gewoontes in  haar gedrag verder uit. Mona is 35 jaar, woont samen met Louis en werkt nog steeds voor Marcus. Kortom, zij is nog steeds omringd door mensen die haar niet de liefde geven die zij nodig heeft.

In een gesprek valt de term disfunctionele families. Volgens de vrouw van Alexander kan dit type juist heel functioneel zijn. “Niet gericht op mensen die zich individueel mogen ontplooien en goed voelen, maar op een systeem dat in stand moet gehouden worden, een systeem waar iedereen zijn rol vervult, ook als dat ten koste van hem- of haarzelf gaat.” De jongere halfzus van Mona weet te ontsnappen aan dit systeem. Na een ruzie met Marie is zij gevlucht naar Zuid-Amerika, al vier jaar geleden.

Centraal in dit deel van het boek staat de ziekte van de vader van Mona. Hij mag zelf niet weten hoe ziek hij is. Marie verzorgt hem op haar manier, maar trekt alle aandacht vooral naar zichzelf toe. Mona krijgt louter verwijten te horen.

Naast zijn ziekbed ontwikkelt Mona een andere relatie met hem. Haar vader praat met haar, zijn lievelingsdochter, over het maken van keuzes in zijn leven en de spijt die hij nu voelt over sommige keuzes. Hij deelt met haar een geheim.

In het ziekenhuis ziet zij een oom terug. Hij is verbaasd dat zij niks wist over de achtergronden van haar eigen moeder, over hoe haar ouders elkaar hebben ontmoet en dat zij met elkaar moesten trouwen. “Maar nee, ge kent papa toch. We mochten nooit over haar praten.”

Aan het eind van dit prachtige boek is Mona toch in staat om haar leven een andere wending te geven. Griet op de Beeck heeft hier heel mooi naartoe geschreven. In het eerste deel leek haar verhaal te stranden in overmatige sentimentaliteit, in de volgende delen maakt zij het helemaal goed. ‘Kom hier dat ik u kus’ is terecht een moderne klassieker.


“We doen altijd maar voort, en dan worden we oud, en dan voelen we tot in onze gewrichten, dat de dingen eigenlijk niet kloppen, dat er iets anders mogelijk was geweest, als we beter hadden durven weten. Maar dan vinden we dat het te laat is. En straks dromen we heimelijk van eindelijk doodgaan, of van een hemel waar dan alles goed komt, al naargelang.”

Geen opmerkingen: