woensdag 2 mei 2018

L.H. Wiener – Fallen leaves

L.H. Wiener is een van de weinige schrijvers waarvan alles wat hij publiceert het lezen waard is. ‘Fallen leaves’ bevat zo’n 550 pagina’s brieven van hem in de periode 1966-2016. Wiener schreef veel brieven. In het schrijfmachinetijdperk maakte hij kopieën van al de brieven die hij schreef. Zijn archief is op orde. De hier gepubliceerde keuze is slechts een klein gedeelte van het totaal aan Wiener-brieven.

Het boek bevat vooral brieven aan vrienden, aan uitgeverijen en aan collega-schrijvers. Soms maakt het niet zoveel uit aan wie hij schrijft. Brieven aan bijvoorbeeld leerlingen – Wiener was dertig jaar leraar Engels op een Stedelijk Gymnasium in Haarlem – lijken oefeningen voor latere verhalen. En ook van klachten aan instanties maakt hij literaire meesterwerken. ‘Fallen leaves’ is ingedeeld in vier perioden, die hij zelf inleidt. Veel brieven verduidelijkt hij met nuttig commentaar. De lezer weet waar het over gaat.

In veel brieven gaat het over schrijven en over zijn schrijverschap. Hij citeert een paar maal zichzelf: “schrijven is zinloos, niet schrijven is nog zinlozer.” In een vroege brief vertelt hij over zijn leraar Nederlands, die hij ooit vroeg wat literatuur onderscheidt van niet-literatuur. De leraar kon er geen antwoord op geven. “het is wel wat zeg, dat je kunt afstuderen in een wetenschap waarvan je na het behalen van je titel nog niet in staat bent te zeggen wat die wetenschap nu eigenlijk bestudeert.”

Wiener kan niet anders dan schrijven. Het feit of een schrijver al dan niet gelezen wordt staat los van de zin van het schrijverschap. Zeker in het begin van zijn schrijversloopbaan werd Wiener weinig gelezen. Hij kon er zeker niet van leven en bleef tot aan zijn pensionering voor de klas staan. Hij had een angst om zijn rekeningen niet te kunnen betalen.

Hij vindt zelf dat hij te weinig schrijft. Het gaat natuurlijk om de kwaliteit, niet om de kwantiteit, maar hij had meer goed werk kunnen maken: “dat ik te veel geëscapeerd ben in klaverjassen, toepen, schaken, bellen en borrelen.” Vooral het koningswater houdt hem met grote regelmaat van het schrijven af. De term is door hem bedacht. Hij had hem zelfs gereserveerd als titel voor een boek. Zijn toenmalige uitgever Mai Spijkers gaf deze geweldige titel doodleuk weg aan een andere auteur. De correspondentie hierover is schitterend en vol venijn.

Wiener heeft meer conflicten met uitgevers gehad. In zijn boek ‘Herinneringen aan mijn uitgevers’ staat het allemaal opgetekend. Zijn relatie met hen is samengevat: “uitgevers zijn als vijanden, je kunt niet zonder ze.” Met zijn redacteuren van uitgeverij Contact heeft hij overigens een uitstekend contact.

In zijn boeken mengt Wiener vaak diverse verhaallagen door elkaar en speelt hij met verschillende identiteiten: Victor van Gigch, Ezra Berger en L.H. Wiener. De vraag naar wat ‘werkelijk gebeurt’ is dringt zich vanzelf op. Hoewel deze vraag zinloos is weet hij er telkens weer een prachtig antwoord op te geven, bijvoorbeeld in een brief aan Renate Rubenstein, waarin hij een toelichting geeft op een verhaal. “Dat meisje heeft er echt gezeten; al kwam ze in werkelijkheid niet naar me toe. Maar de werkelijkheid houdt zich zo zelden aan wat er in feite plaatsvindt; daarom moeten wij de werkelijkheid zo af en toe een klein beetje helpen.” Elders zegt hij het ook mooi. “ ‘Het is maar literatuur’ gaat voor mij niet op. Wat ik opschrijf is waar, maar wat ik niet opschrijf is nog veel erger.”

Erg mooi zijn zijn brieven aan schrijvers die hij bewondert, met name Jeroen Brouwers en A.L. Snijders. Om de eerste maakt hij zich soms zorgen, vooral wat zijn gezondheid betreft. “Je bibberende handschrift baart me zorgen. Ik hoop nu maar dat het hier een fikse kater betreft en geen Parkinson of een andere nutteloze ziekte. Je bent nu in schrijversland aan de top gekomen, blijf daar zo lang mogelijk. Doodgaan kan altijd nog wel.” 

Samen met A.L. Snijders brengt hij een bibliofiel boek uit, in kleine oplage. De afstemming hierover verloopt in harmonie. Met A.L. Snijders heeft Wiener nooit onenigheid gehad. Hij probeert een keer in zijn stijl een zkv (zeer kort verhaal) te schrijven. Het gaat over zijn jeugd en het heeft een gevoelige toon. Zijn moeder zei eens tegen hem: ’Jij pleegt later vast zelfmoord’. “Dat vond ik geen aangename zin om te horen, temeer niet omdat ik in die tijd nogal gehoorzaam was.”

Wiener schrijft wel over dreigende ruzies. Met andere schrijvers ging het weleens mis in de communicatie. Wiener gaf Louis Ferron zelfs keer een flinke klap in zijn gezicht, weliswaar na het nuttige van de nodige alcohol. Achteraf vergoedde hij ruimhartig de schade. Zij bleven daarna vrienden voor het leven.

‘Fallen leaves’ is een boek dat iedere liefhebber van het werk van L.H. Wiener in huis moet hebben. Zijn stijl is fantastisch. En zijn brieven geven ook inzicht in hoe Wiener schrijft en hoe hij zijn werk ziet. Soms gaat hij uitgebreid in op de opzet van een nieuwe roman, bijvoorbeeld over het spelen met de verschillende tijden in een van zijn beste romans ‘In zee gaat niets verloren’.


Je kunt blijven citeren uit dit prachtbrievenboek. Tot slot een paar zinnen over schaken. “Winnen met schaken is niet alleen aan de dood ontsnappen, maar hem ook meteen een fikse knal op zijn dikke drankneus geven, zodat het bloed eruit spat. Dat heet in de psychiatrie sublimatie. Je tegenstander is nog steeds een goede kennis, maar door hem in de schaakpan te hakken, tart je de dood. Is dat nu zo moeilijk? En wat is het enige waar het in het leven om gaat? Juist: niet dood gaan. De rest is bonus. Morgen meer.”

Geen opmerkingen: