Kaas is
een van de bekendste werken van Elsschot. Het boek vertelt het tragische
verhaal van: “Een man die een partij kaas moet verkoopen en niet verkoopen kan.”
Elsschot schreef de korte roman in 1933 in veertien dagen tijd. De aanleiding schijnt een bezoek van Greshoff te zijn geweest. Hij bladerde in Lijmen en stelde hoofdschuddend vast dat het boek al van tien jaar terug dateerde. Elsschot schrok hier zo van dat
hij onmiddellijk begon met schrijven.
Er valt wel
iets op het verhaal af te dingen. Al een paar maanden eerder was Elsschot bezig
met het kaasverhaal. De opmerking deed het baren versnellen. Het boek begint
met een opdracht, een gedicht ‘Aan Jan Greshoff’. Daarna volgt als inleiding
een verhandeling over stijl en het tragische. Stijl staat voor hem in nauw
verband met muziek. “En het tragische is een kwestie van intensiteit, van maat
en harmonie, van rustpunten, een afwisseling van gejubel met lento’s en
gongslagen, van eenvoud en oprechtheid en sardonische grijnzen.”
Het effect
van het proza van Elsschot is groot. Hij beschrijft het leven van Frans
Laarmans in een eenvoudige, afgemeten stijl. Geen woord teveel, luidt het
cliché. Laarmans is klerk bij de ‘General Marine and Shipbuilding Company’. Van
Mijnheer van Schoonbeke krijgt hij het aanbod om koopman te worden. Laarmans
verhoogt hiermee zijn status voor de
vriendenclub van mijnheer van Schoonbeke.
De vrouw en
broer van Laarmans laten, zonder zich nadrukkelijk uit te spreken, merken dat
de kaasonderneming weinig kans van slagen heeft. Laarmans komt hier zelf
langzaam achter. De kaasbeproeving komt ten einde. Hij wordt weer klerk en
houdt nog steeds van zijn vrouw. Het leven gaat door. Er verandert niets.
De club van
mijnheer van Schoonbeke komt elke week samen. “Allen zijn van de zelfde opinie,
zoodat aan een discussie geen tijd wordt verspild. Ieder van hen spreekt
slechts gemeenschappelijke gedachten uit.” Laarmans wordt geen onderdeel van
deze vriendenclub. Elsschot beschrijft vol spanning en op een laconieke toon
zijn positie als buitenstaander, als hulpeloze toeschouwer. Tijdens het lezen
voel je dit heel sterk. Bij de andere karakters uit het boek is het niet
anders. Het is de menselijke conditie. Je positie ligt vast. Tijdelijk een
andere rol spelen is je gegund, maar het vervolg ligt vast. Een ander mens
worden, of zelfs andere mensen echt begrijpen, is onmogelijk.
Hierin zit
een deel van de ontroering die dit boek teweeg brengt. Elsschot liet zich door
zijn eigen verhaal meeslepen. Tijdens het voorlezen van Kaas was hij soms zo
ontroerd dat hij de lezing moest onderbreken.
Aan het
eind van de geschiedenis vraagt Laarmans zich af wat hem bezielde. Hij twijfelt
aan zijn rol als vader. “Maar iemand die begint met jarenlang zijn plicht te
doen, wat die plicht dan ook zij, en die dan ineens en ongevraagd een operette
gaat spelen als ik met die kaas, is dat nog wel een vader? Normaal is het zeker
niet. In een dergelijk geval treedt een minister af en verdwijnt uit het
cirkus. Maar een echtgenoot en vader kan slechts aftreden door zich van kant te
maken.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten