vrijdag 17 juni 2022

Rob van Essen – Reddend zwemmen


Reddend zwemmen is de debuutroman van Rob van Essen uit 1996. In het nawoord bij deze heruitgave uit 2021 schrijft hij dat het boek geen bestseller werd. De ontvangst was lauw en een recensie in de Leeuwarder Krant was vernietigend. Een lezer schreef hem dat hij het boek om die reden meteen gekocht had: “omdat de boeken die Gerrit Jan Zwier afkraakte meestal erg goed waren – ook deze keer was dat weer opgegaan.” Gelukkig verscheen er wat later een positieve recensie van de Bibliotheekdienst en werden er door bibliotheken meteen zeshonderd exemplaren aangeschaft. Het boek deed verder niet heel veel. 

Rob van Essen was dus geen schrijver die onmiddellijk succes had. Met Hier wonen mensen, een verhalenbundel uit 2014, kreeg hij pas de waardering die hij verdiende en met het winnen van de Libris Literatuurprijs in 2019 met De goede zoon werd hij meer algemeen erkend als een groot schrijver. In Reddend zwemmen is zijn latere stijl te herkennen, maar het is wat eendimensionaal, wat overigens geen bezwaar is. Het is vooral een manisch en erg grappig boek, manisch omdat alles beschreven wordt vanuit de blik van een jongeman die een wat verstoorde kijk op de wereld heeft. Fantasie en werkelijkheid lopen nogal eens door elkaar. Het is vooral grappig omdat zijn hoofd voortdurend aan staat. Hij reageert op alles om hem heen - in gedachte dan - en hij koppelt gebeurtenissen of wat anderen zeggen op een hele geestige manier direct aan een van zijn vele hersensspinsels.

 

Fijn is ook dat het verhaal nergens heen gaat. Het begint bij een scène in de koffiekamer van het Muiderpoortstation. Het is november. De hoofdpersoon concentreert zich op de lichtreclame die ons een zonovergoten dag toewenst. Hij denkt terug aan zijn werk in een jeugdherberg. Hij is schrijver maar weinig succesvol. Op een obscure advertentie die hij plaatste in een dagblad ontving hij vele reacties. Een ervan is van Charlotte, die hem volledig lijkt te begrijpen. In de rest van het verhaal duikt zij steeds weer in zijn gedachten op. 

 

De trein die de naamloze hoofdpersoon neemt komt in een weiland stil te staan. Hij verlaat het voertuig en loopt door naar een dorp. Toevallig is hier een jeugdherberg waar een oud-collega van hem werkt. Hij blijft logeren in een zolderkamertje. Dit verhaal is niet zo bijster interessant. Prachtig is vooral de stroom van gedachten waarmee hij de lezer overspoelt. Hij is misschien een cynicus, maar wel een met een vrolijke kijk op de tragisch soort die mens heet. Een van de mooiste scènes speelt in een lokale gelegenheid waar hij met zijn jeugdherberg-collega verzeild raakt op een bruiloft. Pagina’s lang ondergaat hij de speeches, de abc’tjes, de dronkenlui, het geduw en getrek bij de bar. Uiteindelijk belandt hij in een oneindige polonaise. Een citaat tot slot om de sfeer te proeven:

 

“Ik had trouwens nog een fout gemaakt, zag ik. Een polonaise danste je met één hand op de schouder van je voorganger. In de andere hand had je een glas bier dat je op de maat heen en weer zwaaide zodat de inhoud door de lucht vloog. Ik had mijn bier op de bar laten staan en liep als een volkomen beginner tweehandig mee te hossen. De vrouw achter me was een professional. Ik voelde tenminste maar één hand op mijn schouder en zo nu en dan kletste er een scheut bier in mijn nek. Er liepen een paar mensen rond met videocamera’s, dus ik zou dit nooit meer kunnen ontkennen, en op Het Laatste Oordeel zouden die banden ongetwijfeld weer opduiken tussen het andere bewijsmateriaal, zodat ik daar meteen al voor een verloren zaak zou staan te pleiten. Als dit carnaval was dan was het nu misschien wel tijd voor de overscherende ufo’s die ons met hun lasergeweren uit ons lijden zouden verlossen. De kans dat die ufo’s en ik van dezelfde planeet kwamen leek mij opeens vrij groot.”


Geen opmerkingen: