zondag 18 december 2016

Wim Sanders – Bel ik u wakker, beste man?


In 1970 werd in Delft een 21-jarige vrouw in haar flat gewurgd. De dader bleek de overbuurman, een psychopaat, die een jaar later zichzelf ombracht in de Mesdagkliniek. Voordat de man gearresteerd werd leefde de bevolking in angst. A. Moonen maakte een grapje over de moord. In ‘De wurger van Delft’ schrijft hij: “Voorts merkte ik op dat ik geen tijd had om dames te wurgen, ook al scheen me dit een aardige tijdspassering toe.” Niet iedereen kon deze humor waarderen. De politie hield hem aan. Hij werd verhoord en - nadat de echte dader gepakt was - op straat gezet, een psychose nabij. 

Voor velen ging A. Moonen te ver, zowel in zijn persoonlijke gedrag als in zijn boeken. Hij stond alom bekend als een viezerik. Hij kon mensen tarten, ’s nachts uit hun bed bellen en in gezelschap eindeloos dezelfde grappen vertellen. Zijn boeken dragen titels als ‘De anale variant’ en ‘Zalf voor de dood’. De hoofdpersoon in zijn boeken is A. Moonen zelf. Hij neemt slechts zijdelings deel aan de maatschappij en lacht de goegemeente hardop uit. Zijn leven kent slechts enkele lichtpunten. Hij zoekt deze in de erotiek, maar het loopt meestal uit op platte seks en mislukking. Hij doet er op meesterlijke wijze verslag van.

Ik ben een groot liefhebber van zijn werk. Nog steeds kan ik het niet herlezen zonder  te schaterlachen. Terwijl de situaties die hij beschrijft vaak om te huilen zijn. Zo was hij ook persoonlijk: lachen om niet te hoeven janken. Hij speelde de gek. Moonen was bezeten van schrijven, draafde te ver door, sliep niet meer en raakte zo in een psychose. Een tijdje in een kliniek bracht hem terug in hetzelfde leven. De eindeloze herhaling is het meest onuitstaanbare aan dit bestaan. “U moet het zo zien: mijn leven is te vergelijken met dat van iemand die een kermistent is binnengestapt en de voorstelling blijft maar duren. Dat is nou mijn leven. De voorstelling duurt te lang."

Wim Sanders beschrijft in kort bestek ‘Het monisch-manische schrijversbestaan van A. Moonen’, zoals de ondertitel luidt. Het is geen volwaardige biografie, maar een biografische schets van 160 pagina’s.

De eerste 36 jaar van zijn leven, tot 1973, vat hij samen in vijftien pagina’s. De voornaamste bron: citaten uit het werk van Moonen. Dat is geen ramp, want goed geschreven en fijn om te lezen. Maar vooral over zijn jeugd had ik meer willen weten. Zijn vader was een wrede man. Hij stierf in 1944. Na de oorlog volgden de stiefvaders elkaar in hoog tempo op. Het gezin met drie kinderen woonde in Rotterdam. “Maar daarna kwam er een stiefvader in huis, die hem voor straf op zijn pikkie sloeg als hij weer eens in bed had geplast.”, staat er in een interview uit HP/De Tijd.

Later volgden er tal van baantjes en een aantal zeereizen. Moonen heeft er helaas nooit uitvoerig over geschreven. En of het allemaal zo gegaan is als hij beweerde, komen we uit het boek van Sanders niet te weten. Wel is bekend dat zijn schrijverschap half jaren zestig begon. De grote inspirator was zijn vriend Jan Trouwborst. 35 jaar voerden zij een correspondentie. Ik begreep dat Moonens aandeel bewaard is gebleven. De integrale publicatie in een mooi dik deel privédomein lijkt mij voor de hand liggen.

Vanaf eind jaren zestig benaderde Moonen uitgeverijen met zijn werk. Vaak werd het afgewezen. Pas in 1978 debuteerde hij met Stadsgerechten bij De Bezige Bij. Hij liet zich vaak interviewen en verwierf enige bekendheid. In de jaren tachtig was hij een paar keer te zien op televisie, onder andere was er een prachtig optreden bij RUR. Het publiek lachte om hem, nam hem niet serieus en kocht evenmin zijn boeken.

Wim Sanders behandelt in korte hoofdstukken deels chronologisch, deels thematisch vele onderwerpen uit het leven van Moonen. Hij citeert ook hier volop uit zijn werk en dat van anderen. Belangrijke thema’s staan naast trivialiteiten. Merkwaardig is dat er een paar hoofdstukjes van anderen zijn toegevoegd aan het boek, waaronder een overbodig stuk over de vieze man van Kees van Kooten. Beter had Sanders hier een paar pagina’s over schaken kunnen opnemen. Moonen was een fanatiek speler, die slecht tegen zijn verlies kon. Dan smeet hij het bord op de grond en lachte zijn tegenstander uit. “Beste man, laten we het over de literatuur hebben, en dan niet over Harry Wespenneus Mulisch, maar over Samuel Beckett, die ooit schreef…”

Er is in dit boek uiteraard veel aandacht voor de geestelijke gezondheid van Moonen. Theodor Holman en anderen ontfermden zich in slechte periodes over hem. Hij was met regelmaat zo ver heen dat opname noodzakelijk was. Niet altijd was duidelijk dat het echt mis ging. Bart Chabot interviewde hem voor televisie, terwijl Moonen in bed yoghurt lag te eten. Het leek theater, maar een dag later werd hij opgenomen.

“Waarom ken ik overwegend gekken en ben ik zelf ook niet helemaal wel bij ’t hoofd?” schrijft Moonen in Stadsgerechten. Moonen bewoog zich buiten de gebaande paden, vooral wanneer hij op zoek was naar intimiteit. De vrouwen die hij in zijn boeken opvoerde en waar hij iets mee wenste te beginnen, hadden meer dan gemiddeld een psychiatrische achtergrond. Binnen de literaire wereld had hij niet zoveel contacten met gekken. Eenmaal moest Biesheuvel in hetzelfde radioprogramma optreden als Moonen. “Die man”, zei Biesheuvel. “Die man is gék.” Zij kenden elkaar uit Endegeest.

Sanders staat stil bij zijn Turkse mannen. Moonen pikte zijn ruwe Turken van straat op. Een fietsende man stapte bijvoorbeeld gewoon af om hem bij zijn toges te grijpen. Maarten ’t Hart die hem hierover bevraagt eindigt verbaasd met: “dat is mij nou nog nooit overkomen.” Maar Hikmet, “de kampioen onder anale sporters”, was meer dan dat. Hij hielp hem bij verhuizingen en zorgde voor hem als hij thuis kwam na een opname. Maarten ’t Hart was overigens een liefhebber van zijn werk. Hij was gefascineerd door het boek Stadsgerechten en moest er niet zelden vrolijk om lachen. Voor de zure Aad Nuis was het werk van Moonen niet weggelegd. En ook Alfred Kossmann moest er niets van hebben.

Het hoofdstuk over Moonen en het theater is curieus. ‘Gastheer Moonen’ zou in 1994 opgevoerd worden in het Luxor-theater. Hij zou optreden met een gezelschap Rotterdammers, waaronder Frans Vogel en Jan Oudenaarden. Het werd afgelast vanwege de tegenvallende kaartverkoop: slechts drie tickets zouden zijn verkocht. Het blijft een vreemd verhaal. Ik had drie kaarten besteld en kreeg inderdaad een telefoontje over de annulering. Maar ik zal toch niet de enige geweest zijn? Sanders geeft even later zelf het antwoord. Directeur Wiegman zag de hele voorstelling sowieso niet zitten. Wonderlijk is dat Sanders voorbij gaat aan het optreden in de kleine zaal van de Schouwburg van ik geloof een jaar ervoor. De zaal was toen redelijk gevuld.

Inmiddels woonde Moonen in Rotterdam. In 1987 verhuisde hij naar de stad van zijn jeugd. Hij voelde zich hier thuis, werd warmtevol ontvangen en gaf een aantal bijzondere interviews. Eén ervan was in het blad Dierentaal, over het verdwijnen van zijn poes Saartje. Helaas vermeldt Sanders niet dat dit prachtartikel is geschreven door mijn goede vriend Ronald Groeneweg.

Interessant is het stuk dat Sanders wijdt aan de Schrijfwetten van Moonen. Hij noemt er negen, waaronder: geen metaforen, geen dialogen, geen gepsychologiseer, geen moraal en een vrolijke toon. Het lijkt mij boeiend materiaal voor mensen die Nederlands wensen te studeren.

Ik kende de favoriete auteurs van Moonen al: Frans Stüger, Loesberg (zij hebben ooit elkaar gebeld, maar het leidde niet tot een ontmoeting), Van Oudshoorn en Beckett. Wat ik niet wist is dat hij een bewonderaar was van het verhaal ‘De rode bloem’ van Garsjin, een schitterend verhaal dat zich afspeelt in een kliniek.

Al met al ben ik erg blij met deze beknopte biografie van een schrijver die we niet mogen vergeten. A. Moonen heeft een uniek oeuvre geschreven en hij was een uniek persoon. Ik hoop dat iemand zich ooit waagt aan een uitvoerige biografie en dat zijn brieven aan Jan uitgegeven worden. Ook de complete radio-uitzendingen op cd zouden welkom zijn.

Tot slot een serieus citaat van de schrijver A. Moonen: “Als ik door de stad loop en het regent, voel ik me een miezerige stadsfiguur. Maar achter mijn schrijftafel ben ik door niemand te evenaren.”

Geen opmerkingen: