zondag 21 februari 2016

Lodewijk van Oord – Alles van waarde

‘Alles van waarde’ is de tweede roman van Lodewijk van Oord. In zijn debuut ‘Albrecht en wij’ beschrijft hij de opkomst en ondergang van een dierentuin onder leiding van een opportunistische manager.  Ook in dit boek draait het om een botsing tussen een oud instituut en modern rendementsdenken.


Het Instituut voor Numismatiek is onderdeel van de Leidse universiteit. Hier wordt een collectie oude munten bewaard en bestudeerd. Simon Jagtman is de flamboyante professor, kenner van de collectie, schrijver van populaire boeken over de oudheid en groot netwerker. Hij gaat met pensioen en Wijnand Struif volgt hem op.

Wijnand is uit ander hout gesneden. Hij is een echte wetenschapper, woont op loopafstand van het instituut en verlaat zelden de stad Leiden.

De manager wordt verbeeld door Sjuul van Baarlo. Hij is door het universiteitsbestuur aangetrokken om een stevige bezuiniging door te voeren. Het Instituut voor Numismatiek is niet meer van deze tijd. Van Baarlo legt Wijnand uit dat de Faculteit der Geesteswetenschappen een kwaliteitsslag moet maken. Zijn instituut genereert te weinig rendement. De hippe Van Baarlo heeft het over targets en vraagt wat het instituut bijdraagt aan het onderwijs- en onderzoekproduct.

Lodewijk van Oord gebruikt hier precies de termen die je vaak hoort als het om bezuinigen in de culturele sector gaat. Dit werkt erg komisch. Maar hij zet Sjuul van Baarlo, met zijn sportauto en klare taal, iets teveel als een karikatuur neer, waardoor het verhaal aan drama verliest.

Vanaf dit moment staat de wereld van Wijnand op zijn kop. Hij weet zich geen raad, maar emeritus Simon Jagtman komt hem te hulp. Met tomeloze energie zet hij een campagne op om het instituut te redden. De media worden bestookt. Dit is ook een prachtige afspiegeling hoe het eraan toegaat in werkelijkheid. De inhoud, de intrinsieke waarde, wordt niet verdedigd, maar het gaat in de eerste plaats om contacten inschakelen, ophef veroorzaken en de media bewerken, kortom marketing.

Fraai is om te lezen dat Wijnand zich eerst sterk hiertegen verzet. Tegen een journalist verzucht hij. “Numismatiek. Man, je weet niet eens waar je het over hebt. En laat me nu alsjeblieft met rust.” Later draait Wijnand bij en ondersteunt hij de inzet van zijn voorganger. De tegencampagne slaagt. Het instituut blijft bestaan, vooralsnog.

Een onderdeel van de campagne is het aantrekken van een studente: iemand die kan helpen bij het digitaliseren van de collectie en bereid is een oudheidkundig onderzoek te verrichten op basis van de collectie. Het wordt Tazari Azulay, een knappe Marokkaanse uit Rotterdam. Een juiste strategische keuze binnen het blanke mannenbolwerk dat de universiteit is.

Wijnand, wereldvreemde vrijgezel en huiskamergeleerde, is zwaar onder de indruk van zijn studente. Hier krijgt het boek een andere wending. Tazari wordt de hoofdpersoon in het verhaal. Wijnand raakt steeds meer op haar verkikkerd. De vraag is of zij het instituut zal weten te redden.

In deze tweede helft van ‘Alles van Waarde’ voel je een steeds grotere beklemming om de gebeurtenissen heen hangen. Er staat wat te gebeuren. De lezer weet in dit deel van het boek niet wat er in het hoofd van Tazari omgaat. Het perspectief is vanuit Wijnand. Het redden van het instituut verdwijnt uit zijn gedachten. Tazari neemt alle plaats in. De schrijver werkt hier naar een climax toe, die ik uiteraard niet zal prijsgeven.

Met ‘Alles van waarde’ heeft Lodewijk van Oord een tweede sterke roman afgeleverd. Zijn debuut zit iets complexer in elkaar en de gebeurtenissen die erin worden beschreven volgen elkaar sneller op. ‘Alles van waarde’ is een wat rustiger boek. Het is goed geschreven. Van Oord is een verhalenverteller in de geest van Rascha Peper en Maarten ’t Hart.

Erg leuk vind ik zijn verdieping in het onderwerp, in dit geval oude munten. Dit levert prachtige zinnen op als: ”Tazari zou beginnen met de stempelkoppelingen van de zilveren obolen en tetradrachmen van Demetrius I, die zich, evenals zijn grote voorganger Alexander de Grote en indachtig de heroïsche Herakles met de leeuwenhelm, had laten afbeelden met een olifantscalp.”

Daarnaast is het boek een ludieke aanklacht tegen de verzakelijking van het universitair onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. De waarde die mensen als Sjuul van Baarlo er aan toekennen ligt in het aantal raadplegingen, aantal downloads of in de hoeveelheid publiciteit die het oplevert. Wijnand Struif ziet zichzelf als een stervende monnik. De waarde van het ambacht ligt voor hem besloten in een overtuiging, ongeacht wat anderen ervan vinden.


Dit moet natuurlijk tot een conflict komen. Het bestuur ziet dit achteraf niet als iets negatiefs, maar als “het mechanisme waarmee we een probleem aanpakken in de hoop een stapje verder te komen.” Wat die stap verder is, wordt duidelijk aan het einde van deze mooie roman.

Geen opmerkingen: