zaterdag 20 juli 2019

Bas Kwakman – In poëzie en oorlog


Bas Kwakman was zestien jaar directeur van Poetry Internationaal. Het laatste jaar in deze functie besteedde hij grotendeels aan het schrijven van dit lijvige boek over vijftig jaar Poetry International. De ruim vierhonderd pagina’s lezen als een trein. Kwakman kan schrijven. Dat bewees hij al met zijn ‘Hotelkamerverhalen’. ‘In poëzie en oorlog’ is een merkwaardig boek geworden. Zijn vorige boek bevatte prachtige persoonlijke verhalen van de reizen die hij maakte als directeur. In dit boek zet hij deze toon voort. Hij geeft vooral een persoonlijke blik op vijftig jaar Poetry International. Het is geen geschiedschrijving met objectieve pretenties.

Het ontstaan van het festival maakte Kwakman zelf niet mee. Hij sprak met mensen uit de eerste periode. Hij maakte gebruik van de memoires van Martin Mooij en de verhalen van Adriaan van de Staay. De twee grondleggers verschillen nogal van mening over het ontstaan van het festival; of beter gezegd, over de vraag wiens festival het was? Kwakman weet deze kwestie mooi te verwoorden. Hij citeert de beide mannen en velt geen oordeel. 

Prachtig zijn de verhalen over de eerste editie in 1970. Het festival was toen onderdeel van het Holland Festival en er waren camera’s aanwezig. De optredens in de kleine zaal van de Doelen werden live uitgezonden. De dichters, waaronder Vasko Popa, Zbigniew Herbert en Gerrit Komrij lazen hun teksten. Het zag er uitermate saai uit. In de pauze, weg van de camera’s, kwamen de dichters tot leven. Er werd een borrel gedronken en spontaan voorgedragen door onder anderen Simon Vinkenoog. Men besloot na de pauze niet terug te keren naar de zaal, maar gewoon in de gangen en de foyer te blijven. De dichters namen het festival over. Het werd een succes.

Poetry International ging het jaar erop door. Martin Mooij zei: “Ik wil wel eens weten hoe het festival eruit zou zien als ik wel weet waar ik mee bezig ben.” Hij was dan wel de regie kwijt, maar wist zoals in de jaren ernaar vaker zou blijken, te beschikken over een groot improvisatietalent. Tot 1995 bleef hij directeur. Mooij zag het als zijn festival. Hij schakelde zijn familie in bij de organisatie, geschenken die het festival kreeg beschouwde hij als privé-eigendom en toen hij al jaren geen directeur meer was werd hij door dichters uit het buitenland nog altijd gezien als dé directeur. 

Kwakman houdt van sterke verhalen en bijzondere momenten. De stad Medellin in Colombia herbergt het grootste poëziefestival ter wereld. Hij was er geregeld en zag duizenden mensen ontroerd raken door de optredende dichters. Een beetje chauvinistisch meebewegen met de directeur kon daarbij geen kwaad. Deze directeur regeerde het festival als een dictator en trok de aandacht graag naar zich toe. Kwakman moest bij openingen of vergaderingen urenlange speeches aanhoren. Meegekomen dichters hadden bij zo’n evenement strategisch een plek in de buurt van de uitgang gekozen. Kwakman bleef vaak tot het einde zitten.

Deelder was eens uitgenodigd voor het festival in Medellin. Hij droeg er zijn beroemde kut-gedicht voor, eerst het origineel – het publiek deinde mee op het ritme van zijn onbegrijpelijke woorden – daarna in Spaanse vertaling! De verbazing was groot, net als het gelach. Bij de aankomst in Colombia deed Deelder volgens eigen zeggen iets unieks. Hij smokkelde de middelen, waar het land wereldwijd om bekend staat, het land binnen! Hij vertrouwde het lokale spul gewoon niet. De honden op het vliegveld waren even verbijsterd als later de luisteraars naar zijn kut-gedicht.

Het Rotterdamse festival had en heeft in het buitenland een goede naam. Niet alleen belangrijke dichters, ook festivaldirecteuren die poëzie schrijven wilden er dolgraag optreden. Kwakman heeft dit altijd afgehouden. De programmeurs selecteren louter op basis van kwaliteit. Een Turkse dichter, hij vond zichzelf de beste dichter van Turkije, sprak Kwakman eens aan omdat hij nog nooit voor het festival was uitgenodigd. Hij was daar zeer boos over:  alleen Koerden en moslims worden gevraagd. Kwakman legde hem uit dat het anders zat, maar de man bleef nijdig. Toen gaf de dichter hem zijn laatste bundel. Bas vroeg of hij er wat in kon schrijven, uiteraard. Hij begon met: “To Bas, my great friend, from the great festival of Rotterdam.”

Dit verhaal is kenmerkend voor Poetry International. De status, met name in het buitenland, is onbetwist. Bijna alle grote dichters willen er volgaarne staan. Bij afwijzing kan men boos worden, maar de status van het festival lijdt er niet onder.

Misschien is het een heimelijk genoegen van Kwakman om juist de meest extreme verhalen voorrang te geven. Als je zijn boek leest lijkt het of er weinig dichters zijn die een burgerlijk leven leiden. De een slaat een hotelkamer kort en klein, de ander is dagenlang zoek of durft het podium niet op. En sommigen horen meer thuis in een inrichting dan op een podium van een poëziefestival. Een extreem voorbeeld is Hans Vlek. Hij woonde in een ver buitenland en leefde in eenzaamheid. Hij werd uitgenodigd en het lukte hem Nederland te bereiken. Hij droeg al zijn kleren over elkaar aan, praatte voortdurend tegen onzichtbare geesten en trok in de hotelkamer onmiddellijk de televisie uit de muur, vanwege het stand-by lichtje. Op het podium mompelde hij zijn verzen, onversterkt want een microfoon wantrouwde hij. Zo’n man had gewoon zorg nodig, geen podium. 

Bij meer passages trok ik mijn wenkbrauwen op. De scheidslijn tussen een mooie anekdote en gegluur in iemands persoonlijke leven is soms dun. Kwakman beschrijft uitgebreid zijn laatste bezoek aan Rutger Kopland. De dichter is duidelijk niet meer scherp van geest. Hij vergeet veel en is erg warrig. Kwakman brengt het verhaal alsof hij het opgenomen heeft. De citaten lijken letterlijk. Ik denk dat het verdichting is op basis van zijn herinneringen, tegelijkertijd is het heel intiem. In een roman zou het een sterke passage zijn. Nu blijf ik met de vraag zitten of dit werkelijk zo heeft plaatsgevonden en wat Kopland zelf ervan zou hebben gevonden zo ‘geciteerd’ te worden.

In een vrolijker hoofdstuk worden de talrijke ruzies rond de verkiezing van de Dichter des Vaderland uitgemeten. Gerrit Komrij had zijn functie neergelegd. Simon Vinkenoog werd interim-Dichter des Vaderlands. De verkiezing van de nieuwe dichter verliep chaotisch. Er was sprake van fraude en door een beveiligingsfout lagen er privé-gegevens op straat. Bart FM Droog gooide olie op het vuur. Uiteindelijk werd Driek van Wissen de nieuwe Dichter des Vaderlands. Andere dichters waren boos. Bas Kwakman was onderdeel van dit circus, maar hij lijkt er niet erg door van zijn stuk te raken. Aan het eind van het boek geeft hij een opsomming van dingen waar hij bang voor is zoals zwart water en dieren die onverwachte bewegingen maken. Waar hij beslist niet bang voor is dat is het aanspreken van dichters op hun gedrag.

Wanneer hij wordt gevraagd wat zijn grote verdiensten zijn voor Poetry International geeft hij als belangrijkste op dat hij het festival door een moeilijke tijd heeft geloodst. Dit komt hier en daar in het boek terug, maar ik had meer willen lezen over alle politieke hobbels en valstrikken in het Rotterdamse. Maar misschien zou dit een te saai hoofdstuk zijn geworden in een verder zeer levendig en goed geschreven boek. Mooi vind ik hoe Kwakman het festival typeert. De poëzie beweegt, het festival beweegt mee. Het is een bescheiden opvatting van zijn taak, maar wel een hele sterke.

Tot slot toch nog een opmerking over iets wat ik vond ontbreken in het boek. Het verbaasde mij dat er weinig aandacht is voor de huidige programmeurs van het festival en sowieso voor de interne organisatie. Hoe Kwakman als directeur functioneerde voor zijn medewerkers en hoe deze hun belangrijke werk hebben verricht, daar lees je weinig over.

En als allerlaatste opmerking. Ik heb een onduidelijke herinnering dat ik ooit Herman Brood zag voordragen tijdens Poetry International. Na afloop speelde hij in een zijzaaltje, snoeihard. Ik zag enkele buitenlandse dichters in grijs pak binnenlopen, de oren bedekkend met hun handen. Na twee minuten verlieten ze de ruimte. Brood staakte het optreden na een paar snelle nummers. Ik vroeg mij al lang af of dit werkelijk tijdens Poetry heeft plaatsgevonden en wanneer dat was. Het boek van Bas Kwakman bevat een bijlage met alle dichters die ooit optraden op het festival. Herman Brood: 1994. Het heeft werkelijk plaatsgevonden.

2 opmerkingen:

Lalagè zei

Wow, dat had ik niet gezocht achter dit festival. Ik ben er pas geleden voor het eerst geweest en vond het nogal bevreemdend: mensen die juichen voor gedichten die ik amper kan volgen... het is best lastig om te luisteren naar iemand die voordraagt in een andere taal en tegelijk de vertaling te lezen en dan ook nog tot je te laten doordringen wat het betekent. Het ging mij te snel. De sfeer was ook apart. Er was een markt, maar ik durfde niet in de gedichtenbundels te kijken terwijl er iemand op amper een meter afstand achter de tafel zit.

Wel heel leuk was de poëziewandeling met een heleboel straatgedichten en een paar voordrachten van jonge dichters op bijzondere plekken.

Alek Dabrowski zei

Het is inderdaad een bijzonder festival, maar ook wat gesloten voor mensen die er voor het eerst komen of niet heel erg in de poëzie zitten. Ik was er wel drie dagen en vond het erg fijn. Het is wel vreemd om bijvoorbeeld ’s nachts aan de bar naast een wereldberoemde dichter te zitten. Ik weet echt niet wat ik dan moet zeggen.
Hopelijk kom je volgend jaar toch weer.