zondag 14 november 2021

Karel en Josef Capek - Pudlenka


Pudlenka is de naam van een van de vele katten van Karel Čapek. Deze recente heruitgave is van uitgeverij Voetnoot, het origineel is uit 1933. Josef, de broer van Čapek tekende eraan mee. De vormgeving van deze Nederlandse vertaling is eender als die van de vertaling van het twee jaar terug verschenen Dasja, eveneens vertaald door Edgar de Bruin. Pudlenka gaat niet alleen over de katten van Čapek. Het grootste deel gaat over zijn honden. Čapek was een dierenvriend, maar ook blijkt uit dit verslag dat hij de geslachtdrift van zijn honden en katten niet in toom kon houden. Voortdurend was hij in zijn kennissenkring aan het leuren met jonge katjes.


De observaties van Čapek zijn vaak grappig. Hij heeft een wat kinderlijke manier van vertellen als het over zijn huisdieren gaat, maar Pudlenka is niet echt een kinderboek. De verwijzingen naar onhebbelijkheden van schrijvers in vergelijking met die van honden zijn voor een kind niet te begrijpen. Een eeuw later is ook voor volwassenen de humor bij gebrek aan kennis niet meer te vatten. 

 

Čapek geeft een overzicht van zijn honden waarbij hij vooral de chaos en het oncontroleerbare van zijn lievelingen laat zien. In een apart hoofdstuk behandelt hij de verschillende hondenrassen. “Hij ziet er wat clownesk uit, maar de Schotse terriër heeft een ruwe en ongehoorzame inborst, hij lijkt op een zwarte harige rups, is koppig en gemeen als een takshond, met de machtig luide en rauwe stem van een slagershond. Biologisch gezien wordt hij bij de boeven ingedeeld.”

 

Uiteraard komen de verschillen tussen katten en honden aan bod: de hond als kameraad en de kat als eenzame introvert. “Een kat zoekt vermaak voor zichzelf. Een hond wil op de een of andere manier de ander vermaken. Een kat is alleen in zichzelf geïnteresseerd. Een hond eist dat ook een ander zich in hem interesseert. Hij leeft alleen dan voluit en uitbundig als hij zich in een roedel bevindt – ook twee vormen al een roedel. Als hij achter zijn staart aanzit, kijkt hij tersluiks wat een ander ervan vindt. Dat zou een kat nooit doen; voor haar volstaat dat ze zelf pret heeft.”

 

Čapek heeft geen voorkeur voor katten of honden. Wel is hij ervan overtuigd dat honden hem kunnen verstaan. Honden praten wel degelijk, maar gebruiken een ietwat andere taal. Ooit wandelde hij in de natuur en kwam daar een kolossale sint-bernard tegen die woest op hem af stormde. Dus hij begon een betoog tegen hem af te steken. Toen de hond niet reageerde ging hij over in het Duits. Daar werd het beest stil van. Zijn advies is om tegen blaffende honden niet tekeer te gaan, maar hen rustig toe te spreken. Je kunt heel goed met honden onderhandelen. Zij begrijpen ons uitstekend, misschien zelfs beter dan dat andere mensen ons begrijpen. Čapek besluit dit geestige boekje dan ook met de woorden: ”Als honden konden praten, zou het met hen misschien net zo lastig communiceren zijn als met mensen.”

Geen opmerkingen: