maandag 17 december 2018

Luis Bunuel – Mijn laatste snik

De grote filmmaker Luis Buñuel schreef deze prachtige autobiografie in 1982, vlak voor zijn dood. Een van de laatste hoofdstukken heet ‘Voor en tegen’ en bevat dingen waar hij een hekel aan heeft en dingen waar zijn voorkeur naar uitgaat. Hij schrijft: “Ik raad iedereen aan eens een keer hetzelfde te doen.” Hij heeft volstrekt gelijk. Een degelijk hoofdstuk zou in geen enkele autobiografie mogen ontbreken.


Binnen de groep surrealisten, waar Buñuel deel van uitmaakte, bestond een strenge code die bepaalde wat goed en wat slecht was. De anarchisten, communisten en andere linkse groeperingen kende ook zo’n code. Buñuel is een aantal maal ‘op het matje geroepen’ omdat zijn films te commercieel zouden zijn, teveel zouden toegeven aan de smaak van het grote publiek. Ook geld aannemen van rijke kunstliefhebbers was uit den boze. Sowieso was geld verdienen aan kunst niet oké. Salvador Dali werd min of meer verstoten uit de groep surrealisten omdat hij te veel aan zijn werk verdiende.

Buñuel liet zich weleens meeslepen door deze meningen, maar was vooral een zeer origineel denker en filmer. Hij hield van het irrationele, had een afkeer van wetenschap en aan een teveel aan informatie. Hij hield van de kou, maar woonde in Spanje, Frankrijk en Mexico. Hij had een hekel aan Steinbeck en Hemingway en was een groot liefhebber van De Sade. Hij hield niet erg van blinden, met uitzondering van Borges; daarentegen hield hij erg van dwergen. Ook had hij een voorkeur voor klein gereedschap, kloosters, vaste plekken en stiptheid. Nooit in zijn leven is hij ergens te laat gekomen. Net als zijn broers en zussen had hij een manie voor spinnen: hij voelde zich erdoor aangetrokken en spinnen stootten hem af.

Een bijzondere voorliefde had hij voor wapens. De eerste hoofdstukken gaan over zijn jeugd. Als dertienjarig jongetje liep hij al met het pistool van zijn vader op straat. Hij kwam uit een rijke familie, ging naar een strenge Katholieke school, maar daarnaast kende hij veel vrijheid in zijn jeugd. Hij zwierf op straat. Met een groep kinderen – hij was met veertien jaar de oudste - was hij ooit een dag zoek. Zij hadden bij de boeren wijn gedronken, hadden de begraafplaats onteerd en waren daarna in een grottenstelsel verdwaald geraakt. De honger sloeg toe. Hij had reeds besloten dat zijn lichaam als eerste gegeten mocht worden, toen de groep gevonden werd. Zijn vader was trots op het avontuur van zijn zoon.

Het leven in Calanda, het dorp waar Buñuel opgroeide was zeer primitief. Buñuel noemt het hoofdstuk waarin hij erover schrijft ‘Herinneringen aan de Middeleeuwen’. Ondanks de zeer strenge Katholiek moraal vond hij het een geluk op te groeien in de Middeleeuwen. “Smartelijk in zijn materiele leven, verrukkelijk in zijn geestelijk leven. Precies het tegenovergestelde van tegenwoordig.”

Luis Buñuel leefde in een roerige tijd. Hij werd geboren in 1900 en maakte de revolutionaire bewegingen en de burgeroorlog in Spanje mee. Hij woonde een tijd in Frankrijk, waar hij tal van kunstenaars, schrijvers en filmmakers ontmoette. Het lijkt wel of iedereen elkaar in die tijd persoonlijk kende. Een kleine opsomming van de mensen waar hij mee omging: Dali, Lorca, Breton, Jean Cocteau, Max Ernst, Magritte, Charlie Chaplin en Jean Epstein.

Twee van de dingen waar hij zijn leven lang van gehouden heeft zijn roken en drinken. In het hoofdstuk over aardse genoegens vertelt hij dat zijn seksuele instinct is verdwenen. Hij is daar erg blij om. Als de duivel voor hem zou verschijnen en zou vragen deze drift te laten herleven zou hij antwoorden: “Nee, bedankt, dat hoeft van mij niet, maar maak mijn lever en mijn longen sterker, zodat ik meer kan drinken en roken. ”Hij noemt zichzelf geen alcoholist, maar dronk wel iedere dag om in een lichte roes te geraken, die hem hielp bij zijn werk. “Als men mij vraagt of ik één enkele dag van mijn leven de pech heb gekend mijn drank te moeten missen, dan moet ik zeggen dat ik het mij niet kan herinneren.”

Buñuel beschrijft uitvoerig zijn drankrituelen, zijn voorkeuren en de bars waar hij graag zat om te drinken. Hij heeft zijn vliegangst overwonnen door het uitstekende advies op te volgen om vooraf een flacon gin leeg te drinken. “Er zou geen eind aan  komen als ik alle weldaden van de alcohol moest opsommen.” Hij gaat verder met zijn verhaal en geeft een lofzang op het roken. “Je kunt onmogelijk drinken zonder te roken.” En: “Tabak is een genot voor alle zintuigen.”

In de herinneringen van Buñuel lopen, net als in zijn films, droom en werkelijkheid soms door elkaar. De sterke verhalen, waar het boek vol van staat, moet je daarom met een klein korreltje zout nemen. Na een paar buitenzinnige anekdotes vervolgt hij met: “Andere avonturen hadden wat minder het karakter van een zinsbegoocheling.” Waarna hij weer een sterk verhaal vertelt.

De verhalen met de groep surrealisten zijn prachtig. Anders dan de communisten en andere revolutionairen hadden zij geen programma. Zij waren vooral destructief. Buñuel voelde zich hier sterk toe aangetrokken. “Het in brand steken van een museum bijvoorbeeld heeft mij altijd aantrekkelijker geleken dan het openen van een cultureel centrum of een ziekenhuis.” Zelfs de symboliek van het terrorisme sprak hem aan: niet als politieke daad maar “wel als het totale terrorisme dat de vernietiging van de hele maatschappij, ja zelfs de hele menselijke soort beoogt.”

Meestal bleef het bij praten en fantaseren. Toen een nachtclub zich echter de titel van een boek van Lautréamont toe-eigende, Les chants de Maldoror, voerde de surrealistengroep een aanval op de nachtclub uit. De zaak werd geplunderd. Aragon kreeg een messteek.

‘Mijn laatste snik’ staat bol van dergelijke verhalen. Buñuel vertelt ze in een razend tempo. Hij schrijft niet bewust grappig, maar ik moet wel erg lachen om de verhalen. Daarbij weet hij te ontroeren. Hij neemt geen blad voor de mond, schaamt zich nergens voor en vindt niks te gek. Ik heb het boek met buitengewoon veel plezier gelezen.

Uiteraard bespreekt hij in ‘Mijn laatste snik’ zijn vele films: hoe ze tot stand kwamen en met wie hij samenwerkte en hoe mensen er, soms zeer fel, op reageerden. Zijn eerste kennismaking met film stamt uit zijn jeugd. De vertoonde films in de theaters van Zaragoza waren kermisvermaak. Pas veel later begreep hij dat het ook een vorm van kunstuiting kan zijn.


Buñuel weet zaken vaak in één juiste zin te verbeelden. De surrealistische periode gaf veel vrijheid. Met de komst van het massa-amusement en de Amerikaanse manier van filmen vlak na de oorlog komt hier een einde aan. Zowel in de film als in het echte leven werden de dingen eenduidiger. “De tijd van de verschillende versies liep ten einde.”

Geen opmerkingen: