zaterdag 17 september 2016

Willem Elsschot – Brieven


De ‘Brieven’ van Willem Elsschot zijn verzameld en toegelicht door Vic van de Reijt. Deze prachtuitgave is uit 1993 en bevat 1281 brieven en briefjes van en aan vrienden, familie, uitgeverijen en bewonderaars.

Het gaat in de brieven voor een groot deel over zakelijke onderwerpen rond het uitgeven van zijn werk: de oplagen, vertalingen, rechten en het geld. Willem Elsschot - zijn echte naam was Alfons de Ridder - was naast schrijver ook zakenman. Echte zakenbrieven zijn in deze verzameling niet opgenomen, wel als het zijn literaire werk raakt, zoals zijn werk om advertenties te  werven voor de Snoecks almanakken.

Elsschot krijgt veel brieven van jonge schrijvers die hem een manuscript sturen en hem om advies vragen. Wanneer hij enthousiast is over een werk, dan geeft hij heel precies aan wat hij goed vindt, vaak met citaten. Hij is soms kritisch en toont dan zijn allergie voor overbodige woorden.

Het motto boven de inleiding op de brieven luidt treffend: “Van twee nuances is er maar één de juiste, en als ze alle twee juist zijn, is er maar één de mooiste. Die moet men kiezen. Gewoonlijk is het de kortste.”

De bondige stijl lees je op elke pagina, en Elsschot zeurt niet in zijn brieven. Voor hem is stijl allesbepalend. Menno ter Braak begreep ‘Kaas’ en schreef er een mooi stuk over. Elsschot is er blij mee: “niet zoozeer wegens den lof als wel omdat uit die kritiek blijkt dat gij u de moeite gegeven hebt in Kaas door te dringen tot op de wormen.” Ter Braak sloot zijn stuk af met: “Er is maar één Kaas en Laarmans is zijn profeet.”

Jan Greshoff is een andere vriend die zijn werk begreep. Hij bracht Elsschot ertoe weer te gaan schrijven. Op 14-12-1933 meldt hij Greshoff bezig te zijn met een nieuw boek. “ ’t Is een eenvoudige geschiedenis die optimistisch eindigt. Stel je gerust. Met de stijl is alles in orde en de strekking is niet optimistisch, want ik houd niet van strekkingen.”

Hij zag in Greshoff een verwante geest: “de tragedie zit in ons zelf en voor de meeste menschen zijn dingen, die wij tragisch opvatten, alledaags. En wat veel menschen zeer tragisch vinden is het voor ons dikwijls in veel mindere mate. Het komt er voor een schrijver slechts op aan zijn persoonlijk tragisch gevoel (om het even waar het om gaat) zoo in woorden te brengen dat het kan overgaan in de ziel van derden, althans voor derden die er bevattelijk voor zijn.”

In deze periode (brief 59, 3-3-1933) heeft Elsschot al de helft van wat hij totaal aan romans zou schrijven, geschreven. Jammer dat er over zijn eerste boeken zo weinig in brieven terecht is gekomen. De latere correspondentie met uitgeverijen gaat vaak over herdrukken, over kleine tekstuele aanpassingen en over vertalingen. Graag zou je meer willen lezen over het schrijfproces bij zijn eerste boeken zoals ‘Villa des Roses’.

Bij zijn gedichten is soms het wordingsproces te volgen in zijn brieven. Na de onthoofding van Marinus van der Lubbe schrijft Elsschot een fel gedicht hierover. Hij kon ‘die ongehoorde schanddaad’ niet laten voorbij gaan zonder erover te schrijven. Veel later (in 1947) zou Elsschot weer met een gedicht reageren op een executie. Ditmaal van de collaborerende Vlaams-nationalist August Borms. Het gedicht, waarvan in de brieven vele versie voorbijkomen, werd hem niet in dank afgenomen. Het werd opgepikt in een Vlaams-nationalistisch tijdschrift.

De reden om dit gedicht te schrijven was ergernis over het doodschieten van een man van bijna 70. Het was volgens Elsschot gebruik om mensen boven de 70 niet meer te fusilleren. “Men liet hem nog een paar jaar leven in zijn cel en toen hij 70 ging worden werd hij plotseling gefusilleerd.” Elders schrijft hij dat hij een instinctmatige afkeer heeft voor de overwinnaars.

De reacties bleven niet uit. Hij werd minder uitgenodigd en waarschijnlijk ging er hierdoor een prijs aan zijn neus voorbij. Eerder toonde hij zich politiek wat naïef. Over de situatie in Duitsland schrijft hij weinig in de jaren 30, maar in oktober 1938: “Ik voorzie spoedig een betere toestand.”

De oorlog komt sowieso nauwelijks in zijn brieven voor. Aan het begin van de oorlog in Nederland schrijft hij aan Jan Nijlen over de dood van Ter Braak en Du Perron. “De daad van ter Braak is een flink stuk en een logisch einde voor een logische denker en filosoof zooals hij. Voor ons is het jammer.”

Vanwege de oorlog en de papierschaarste levert het heruitgeven van zijn werk enige problemen op, maar zijn boeken blijven gedrukt worden. De censuur in Nederland is veel strenger dan België. En het invoeren van boeken is daarom soms een probleem, vooral als er citaten van Jan Greshoff in staan, schrijft zijn uitgever Angèle  Manteau.

Toch krijgt Elsschot juist in de oorlog wat meer bekendheid in Nederland. In 1939 schrijft hij aan Daan Boens dat er van ‘Lijmen’ in Nederland geen 10 exemplaren zijn doorgedrongen en dat de kritiek zweeg. Tijdens en na de oorlog zal dat veranderen.

Een belangrijke gebeurtenis in deze jaren is de jurering van ‘De Voorstad groeit’ van Louis Paul Boon. Het lezen van onuitgegeven manuscripten is voor Elsschot een straf. Sowieso leest hij zelden een boek tot het einde uit. Het werk van Boon maakt hem enthousiast, hij herkent een geestverwant.

De jonge schrijver krijgt de Leo J. Krynprijs voor ‘De voorstad groeit’. Elsschot schrijft het voorwoord voor dit prachtige debuut. De twee blijven contact houden, bewonderen elkaar. Elsschot geeft hem adviezen over manuscripten. Boon volgt ze soms op, maar vaak ook niet.

Metsiers, het latere debuut van Hugo Claus, spreekt hem minder aan. “Het verhaal heeft volgens mij generlei litteraire waarde en is zeker niet geschikt om in boekvorm uitgegeven te worden. Het is gewild ordinair en zo rommelig dat men onmogelijk uit de personages wijs kan.”

Eind jaren veertig heeft Elsschot financiële moeilijkheden en belastingperikelen. Veel wat saaie brieven gaan hierover. Hij is bezig met de verkoop van het eigendomsrecht van zijn boeken en vraagt zijn uitgever contracten te antidateren.

Hij ontvangt vaak brieven van mensen die via hem werk gepubliceerd willen krijgen. Elsschot gaat er op in als het werk hem aanstaat, maar is soms te vriendelijk. Hij beseft ook langzaamaan dat men bij bijvoorbeeld het Nieuw Vlaams Tijdschrift, waar hij op papier nog vele jaren redactielid van bleef, niet meer op zijn oordeel zit te wachten.

Gelukkig zijn er vrolijke gebeurtenissen om over te schrijven. Over een bezoek schrijft hij aan Peter van Steen. “Ja, het zijn gezellige dagen geweest. Wat een mensch aan drank en spijzen al niet verorberen kan zonder er dood aan te  gaan.”

In de jaren vijftig wordt Elsschot steeds meer erkend als groot schrijver, evenzeer in Nederland als in Vlaanderen. Hij raakt bevriend met Simon Carmiggelt. Hij noemt zijn werk zéér persoonlijk. Hij wordt door boekhandels uitgenodigd. Carmiggelt vergezeld hem enkele malen bij zo’n uitstapje en houdt inleidingen op zijn werk. Amsterdam viel hem in 1957 tegen. “Van Amsterdam heb ik niets begrepen, maar Rotterdam vergeet ik niet licht. Daar was tenminste belangstelling.”

Elsschot is soms wat melancholisch, maar weet met humor zaken te relativeren. Aan Walter Vaes schrijft hij. “Ja, vriend, onze levenslijnen lopen al meer dan 50 jaar zo parallel als de twee rails van een spoorlijn. Het zou mij niet verwonderen dat zij eenzelfde dag op de buffer stoten die alles tot rust brengt. Spijtig genoeg dat, in dat geval, geen van ons beiden zal kunnen weeklagen.”

De bijna 1000 brieven van Willem Elsschot en de bijna 300 tegenbrieven zijn onmisbaar voor iedere Elsschot-liefhebber. Het is een flinke kluif om te lezen, niet iedereen zal hiervoor het geduld kunnen opbrengen. En ook niet alle brieven zijn even interessant. De eindeloze onderhandelingen over herdrukken en betalingen kun je gerust overslaan. Interessant voor de beginnende Elsschot-lezer zou een mooie uitgave met een selectie van zo’n 100 a 200 brieven zijn.

Tot slot een citaat over wat Elsschot zo boeiend maakt, zijn schrijverschap. “Ik ben tot schrijven gekomen door een onberedeneerde innerlijke drang. De taak van een schrijver is zichzelf zo volledig mogelijk uit te spreken als hij durft en zo helder, sierlijk en classiek als hij kan.”

Geen opmerkingen: