zaterdag 4 mei 2024

Rob Wijnberg – Voor ieder wat waars


Rob Wijnberg is hoofdredacteur van De Correspondent en bestsellerauteur van populair filosofische boeken. Hij is net als andere journalisten die zijn aangesloten bij De Correspondent erg betrokken bij wat er gebeurt in de samenleving. Met de filosofie die hij beoefent wil hij niet zozeer een theoretisch kloppend betoog houden, maar probeert hij een maatschappelijke verandering teweeg te brengen of althans enig bewustzijn te kweken bij de lezer om maatschappelijk actief te worden. Dat is een nobel streven. Het kernbegrip in Voor ieder wat waars is waarheid. Het boek bestaat uit twee delen. Wijnberg geeft een breed historisch overzicht van de betekenissen van het begrip waarheid en hij geeft een analyse van onze huidige maatschappij aan de hand van onder meer dat begrip waarheid.

Zijn historisch overzicht is er een van grote stappen, waarin hij waarheid beschrijft als verlossing, vooruitgang, bevrijding en in de huidige tijd als behoeftebevrediging. Hij ziet een beweging van waarheid die van bovenaf door God gegeven is, naar een individualistische, zelfs egocentrische opvatting van waarheid die vooral consumptiegedreven is. Deze indeling hangt hij op aan grote economische veranderingen zoals het gebruik aan fossiele brandstoffen en de industriële revolutie. Treffend noemt hij deze economie op basis van fossiele brandstof de verbrandingseconomie. Daarnaast verwijst hij ter onderbouwing naar belangrijke filosofen. Het probleem bij een dergelijke grove indeling is dat je al snel in clichés vervalt.

De premoderne tijd laat Wijnberg bij Plato beginnen en doorlopen tot het jaar 1600. Plato formuleerde als eerste dat de wereld om ons heen een schijnwerkelijkheid is. De ware aard der dingen kunnen we alleen indirect waarnemen. Alleen filosofen zoals hijzelf konden via redeneren – in dialoog gaan – de waarheid langzaam onttrekken aan de wereld der ideeën. Wijnberg veegt deze opvatting op een hoop met religieuze opvattingen over waarheid: de door God gegeven of geopenbaarde waarheid. Het zou interessant zijn als hij naast Plato het werk van Aristoteles had genoemd. Door de twee te vergelijken zou je twee methodieken of zienswijzen kunnen toelichten die binnen de Westerse filosofie eeuwenlang een rol speelden, namelijk deductief en inductief redeneren. De eerste is op basis van onweerlegbare uitgangspunten of afspraken, zoals in de wiskunde of vanuit een absoluut godsbegrip, de tweede is op basis van waarneming. De beide vormen laten een verschillend begrip van waarheid zien. Voor denkers uit een veel later tijdperk, de achttiende eeuw waren de problemen die hieruit voortkwamen nog steeds zeer actueel.

Het punt is dat Wijnberg als hij over vormen van waarheid spreekt hij het niet heeft over de wetenschapsfilosofische inzichten en theorieën, al lijkt dat wel zo omdat hij er steeds een filosoof bij betrekt die past binnen een door hem gedefinieerd tijdperk, zoals Kant, Nietzsche of Adam Smith. Daarbij slaat hij tal van denkers over die niet binnen zijn schema passen, zoals Aristoteles, Spinoza, Rousseau, Schopenhauer, Popper en Karl Marx. Dat is verder niet zo erg, je kunt niet iedereen behandelen, maar het valt wel op. Zijn definities van waarheid hebben vooral te maken met hoe hij globaal de maatschappij ziet in een periode: waarheid als de blik op de wereld, de algemeen gedeelde visie, de tijdgeest. Je moet je dan wel afvragen bij zo’n ideeëngeschiedenis of een filosoof representatief is voor een bepaalde wereldvisie. Grote filosofen formuleerde juist ideeën die nieuw waren en misschien wel helemaal niet zo representatief waren voor de tijd waarin zij leefden.

Met grote stappen komt Wijnberg uit bij het postmodernisme, waarin waarheid een individuele keuze is. Ook hier had ik het gevoel dat hij - hoe breed zijn opzet ook is – een heleboel maatschappelijke terreinen overslaat. Waarheid lijkt een kernbegrip in de wetenschap te zijn en juist in de laatste eeuw is te zien dat wetenschappers bijna niet meer in staat zijn om als individu nieuwe ontdekkingen te doen en nieuwe waarheden te vinden. Wetenschap is bij uitstek iets wat tegenwoordig collectief wordt beoefend. En ondanks postmoderne twijfel bracht de (natuur)wetenschap juist de laatste eeuw nog nooit zoveel ware inzichten. Overigens spreken wetenschappers meer over waarschijnlijkheid dan over zekerheid of waarheid. Je kunt zelfs zeggen dat als iets volkomen bewezen en absoluut waar is, het geen onderwerp meer is voor wetenschap.

Deze en andere vragen worden door Wijnberg niet opgeworpen. Hij schrijft op pagina 63 dat zijn geschiedenis een sterke versimpeling is en stapt daarna in het volgende hoofdstuk over naar onze tijd. Zijn betoog krijgt een andere vorm en wordt hier en daar interessanter. Wat mij betreft had hij de voorgeschiedenis in een paar pagina’s kunnen afdoen. Nu roept zijn simpele indeling meer vragen op dan dat het dingen verduidelijkt.

Hij schetst vervolgens een bekend beeld van toenemende privatisering en liberalisering. Alles wordt een product, zo ook waarheid. Digitalisering neemt een vlucht en informatie wordt meer en meer afgestemd op doelgroepen: “Stukje content voor iedereen”, noemt Wijnberg het. En alles gaat sneller dan vroeger. Hij neemt hier soms veel ruimte om dingen te verwoorden die iedereen al weet, een voorbeeld: “Vóór de opkomst van de massamedia reisde informatie traag en was het bereik ervan beperkt. Met de komst van massamedia, eerst boeken, daarna kranten, radio en televisie en, het meest recent, het internet, namen de snelheid en het bereik van informatie enorm toe – en groeide ook de invloed ervan op ons wereldbeeld.” Ik begrijp dat je soms zulke zinnen moet opnemen als aanloop naar een punt dat je maken wil, maar er staan te veel van dit soort zinnen in Voor ieder wat waars.

Wanneer hij inzoomt op de rol van de media wordt Wijnberg specifieker in zijn betoogtrant en wordt het interessanter. Hij beschrijft het toegenomen cynisme in de journalistiek, dat in de plaats kwam van nieuwsgierigheid en stelt dat journalistiek geen baat heeft bij begrijpelijkheid. Misschien ongewild draagt zij zo bij aan de opkomst van het populisme. Als voorbeeld bespreekt hij stap voor stap een prijswinnend interview van Jeroen Wollaars dat deze had met Wopke Hoekstra. Het gesprek is vooral een persoonlijke aanval op de politicus. Wollaars zaait twijfel over zijn oprechtheid en de kijker krijgt niets inhoudelijks mee. Achteraf is de interviewer bijzonder blij dat Hoekstra in zijn val is gelopen. En dit werd dus beloond met de Sonja Barend Award. Het is in deze sfeer geen wonder dat het wantrouwen tegenover de politiek is toegenomen. 

 

Na zijn toch wel sombere betoog over de huidige samenleving geeft hij aan dat er ook een ander verhaal te vertellen is en verwijst hierbij o.a. naar zijn collega Rutger Bregman. Het is een verhaal over onze verbondenheid. In hoofdstuk 8 legt hij zijn optimistische visie uit aan de hand van de waarheid als weefsel. Het vreemde is dat in dit lange hoofdstuk het begrip waarheid nauwelijks een rol speelt. Wat hij doet is een mensbeeld geven op basis van de mens als samenwerkend wezen. Hij ziet hierin de sleutel tot een vooruitgang in meer morele dan in economische zin. Hij transformeert hier in een filosofische antropoloog en zijn betoog krijgt een ander karakter. Alle slechte dingen waartoe mensen in staat zijn zeggen volgens hem niets over zijn natuurlijke aard. Hij noemt ze de keerzijde van zijn natuurlijke inborst, die in wezen goed is en gericht op samenwerking. Terecht laat hij zien dat de postmoderne onafhankelijk mens een illusie is. Alles wat er om ons heen bestaat is het product van intensieve samenwerking, door mensen gemaakt die volledig van elkaar afhankelijk zijn. Daarna geeft hij cijfers om te laten zien dat er meer consensus in de samenleving bestaat dan de media ons doen geloven en dat de zogenaamde toename van agressie juist een teken is van onze afkeer ervan. We geven er meer aandacht aan, vooral via de media, en daarom lijkt agressie toe te nemen, maar het krijgt juist aandacht omdat het uitzonderlijk is. Denk aan het zeer geringe aantal plunderingen na een ramp, maar deze worden wel breed uitgemeten in de media.

 

Rob Wijnberg besluit zijn boek met de zin: “Waarheid is wat we delen.” Hoewel zijn latere hoofdstukken interessanter zijn dan de eerste vier hoofdstukken, weet hij zijn mensbeeld niet goed te onderbouwen. Praten over de ware aard van de mens is volgens mij niet erg vruchtbaar. Het lijkt een verwijzing naar een soort Platonische wereld. De menselijk agressie vindt plaats in de schijnwereld, is niet echt. Ondertussen gaan er wel mensen dood in deze schijnwereld. Wijnberg laat op geen enkele manier zien hoe zijn utopie te bereiken is. Hij geeft wel hoofdstuk na hoofdstuk aan hoe sterk de macht is van onder meer het marktdenken, de privatisering, het populisme en de cynische media is. Maar hoe zijn nieuwe mens zich hier effectief tegen kan verweren laat hij niet zien.

Geen opmerkingen: