dinsdag 12 februari 2019

Esther Gerritsen - Dorst


De eerste zin van de roman Dorst is opmerkelijk: “Het is de eerste keer dat Elisabeth haar dochter onverwachts treft.” Sowieso is dit iets raars, maar de zin is veelzeggend omdat Elisabeth teruggetrokken leeft. Zij houdt van zekerheden en regelmaat. Onverwachtse zaken verstoren haar leven.

Elisabeth is ziek en heeft niet lang meer te leven. Bij de ontmoeting met haar dochter Coco vertelt zij dit op een verwarde manier. Coco reageert al even vreemd. In de relatie tussen moeder en dochter lijkt van alles mis. Zij laten elkaar niet toe in hun levens. Elisabeth verschanst zich het liefst in haar huis. De dodelijke ziekte wordt door haar zoveel mogelijk genegeerd. Coco’s relatie met de oudere Hans loopt niet lekker. Zij besluit bij haar zieke moeder in te trekken. De psychologische strijd die volgt wordt door Gerritsen uitvoerig beschreven, zowel vanuit de moeder als vanuit de dochter. Hun beide manieren van denken vertonen rare kronkels.

Coco is half twintig. Zij studeert Russisch, maar haar studie schiet niet op. Haar vriend Hans is psycholoog. Hij heeft overal begrip voor en houdt van analyseren. Alleen begrijpt hij Coco maar half. Zij laat zich ook moeilijk analyseren. Zij is niet gelukkig. Het intrekken bij haar stervende moeder vindt Hans onbegrijpelijk. Later blijkt hij echter, tot verbazing van Coco, goed met Elisabeth overweg te kunnen.

In terugblikken vertelt Gerritsen over de jeugd van Coco en de scheiden van haar ouders. Zij ging al jong bij haar vader en stiefmoeder wonen. Elisabeth accepteerde dit gelaten. Mooi is dat Gerritsen helemaal in het hoofd van de twee hoofdpersonen zit. De moeder leeft in een geestelijk isolement en heeft een raar contact met de buitenwereld; hetzelfde geldt voor de dochter. De inschatting van anderen hoe Elisabeth zal reageren op gebeurtenissen wijkt vaak af van wat er werkelijk plaatsvindt. Zo dacht de vader van Coco dat het opnemen van Elisabeth in hun gezin tot veel ophef bij haar zou leiden, maar dat viel dus mee.

Wanneer Gerritsen verschillende perspectieven laat zien van eenzelfde gebeurtenis wordt het helemaal interessant. De vader van Coco vertelt haar dat zij als jong kind door Elisabeth werd opgesloten in een kamer. Dit keert een aantal maal terug in het boek. Je denkt dat het een barbaarse opvoedmethode is. Elisabeth gaat in haar hoofd na hoe zij tot deze daad is gekomen. Dan klinkt het vrij acceptabel, alleen deelt zij haar gedachten niet met anderen.

Bizar is een gesprek over het zetten van koffie. De zieke Elisabeth vraagt of Coco, die boven zit te studeren, of zij koffie lust. Na een paar maal roepen hoort Coco haar eindelijk. Als zij toch aan het zetten is lust zij wel koffie. Dat was ze niet, maar als jij het wil, enzovoorts. Het gesprek zit vol irritatie en duurt twee pagina. Elisabeth wil gewoon aandacht, maar zal dit nooit rechtstreeks aan haar dochter vragen. Beiden verschuilen zich achter clichés of juist botheden. Zij weten dat zij hier niet gelukkiger van worden, maar zij veranderen nauwelijks tot niet.

Coco weet zich bijna nooit een houding te geven. Zij is zich voortdurend bewust van zichzelf en van haar gebreken, zowel in de omgang met haar vriend als met haar moeder. Op een keer ziet zij haar man koffie drinken met een ander. “Coco blijft staan en kijkt naar de twee mensen. Ze raken elkaar niet aan. Ze doen niets vreemds, maar ze ziet dat Hans gelukkig is. Dus zo ziet dat eruit.? Als je man gelukkig is. Dus zo ziet dat eruit.”

Naar het eind toe besef je dat de twee elkaar nooit zullen bereiken. Er gaat alweer wat kapot, deze keer een mens. Door het hele boek is dit een thema. Dingen gaan kapot, bedoeld of onbedoeld, zoals een dierbaar glas van Hans. Het rolt van de tafel en Coco grijpt niet in. In de slotscène verbindt Gerritsen dit thema prachtig met een jeugdherinnering van Coco.

Geen opmerkingen: