zaterdag 17 februari 2024

Kees ’t Hart – De ziekte van de bewondering


 

Niet alleen ben ik een liefhebber van de romans, verhalen en poëzie van Kees ’t Hart, ook zijn non-fictie werk bevalt mij erg goed. Eerder las ik zijn briefwisseling met Maarten ’t Hart over Vestdijk. Vooral zijn fanatisme spreekt mij erg aan. Je kunt wel spreken van een leesobsessie. Ook zijn dwang om echt alles over een onderwerp te willen weten werkt bij mij aanstekelijk. In deze bundel uit 2002 onderzoekt hij deze ziekte, de ziekte van de bewondering.

 

Zijn bewondering richt zich op schrijvers, dichters, muzikanten, actrices, filosofen. Het zijn er niet weinig: Bob Dylan, Frank Zappa, Louis Althuser, Beckett, Doris Day, Derrida, Rousseau en meer. Hij leest biografieën, hoe dikker hoe beter, en bezoekt plekken waar de mensen die hij bewondert hebben gewoond. Hij bezoekt bijvoorbeeld het graf van de dichter Walt Whitman en vindt op dezelfde begraafplaats in Camden, nabij Philadelphia, het graf van Horace Traubel. Deze man was een fanatieke bewonderaar van Whitman. De dichter kwam de laatste jaren van zijn leven zijn huis bijna niet meer uit. Traubel bezocht hem dagelijks en deed hiervan nauwkeurig verslag van in een dagboek. ’t Hart geeft aan dat hij moeite heeft om over hem te schrijven. “Wie over hem wil schrijven, moet over zichzelf schrijven." Hij noemt Traubels bewondering excessief. De dagboeken, die voornamelijk gevuld zijn met trivialiteiten, zijn in negen dikke delen uitgegeven en ’t Hart heeft ze gelezen! Hij begint er op een willekeurige pagina aan: “het maakt niks uit, altijd weer zit ik erin te lezen met een eigenaardige mengeling van opwinding en verveling, keer op keer schiet ik over de potsierlijkheden in de lach.”

 

Opmerkelijk is zijn obsessie voor Franciscus van Assisi. Over hem is niet zoveel bekend en feit en fictie zijn moeilijk te scheiden in zijn biografie. Bovendien is ’t Hart niet katholiek; in Assisi heeft hij niets met de hordes gelovigen. Wel waagt hij zijn leven om een klooster te bereiken op de top van een berg, een plek waar de heilige mogelijk een paar dagen heeft gewoond. Ondanks het belang dat hij stelt in biografische en andere feitjes is hij niet driftmatig op zoek naar de waarheid. Zijn bewondering voor Derrida is daar een voorbeeld van. De filosoof deconstrueerde tal van andere denkers in zijn vele boeken. Zijn beweringen zijn vaak volkomen uit de lucht gegrepen en zijn methode is nogal willekeurig, maar t’ Hart bewondert hem vooral om zijn literaire talent. Al begrijpt hij zelf vaak niet waarom hij iets mooi vindt. Soms is het alleen de herinnering aan iets dat hij geweldig vond. Een hoofdstukje gaat over de film Circus van Charlie Chaplin. Scènes staan in zijn geheugen gebrand, maar hij wil de film niet terugzien. Hij is waarschijnlijk bang dat de film zal tegenvallen of dat de scènes anders waren dan hij zich herinnerde. 

 

Een van de leukste stukken gaat over Herman Melville. De bewondering kan opeens opvlammen. Hij leest iets en raakt in de ban, Hij wil meer weten en gaat op zoek naar ontbrekende details. Melville was in april 1857 in Amsterdam en logeerde in hotel ‘Oude Bijbel’ in de Warmoesstraat. Het liefst gaat hij meteen naar Amsterdam om bewoners aan te spreken of zij zich dit hotel kunnen herinneren. Melville reisde vanuit Amsterdam met de trein naar Keulen. ’t Hart is verbaasd dat er toen al treinen reden op dit traject en vraagt zich af hoelang die trein erover deed. Hij gaat zelfs zover om uit te zoeken wat voor weer het was op 24 april 1857. In een Amsterdamse boekwinkel koopt hij de Melville-biografie van Laurie Robertson-Laren. Hij begint er in de winkel al in te lezen en kan niet stoppen. Hij voelt zich opgejaagd en wil het boek uitgelezen hebben. Hij stuit op onnauwkeurigheden en bizarre interpretaties en windt zich zichtbaar op. Hij wil het boek terugleggen maar verwacht dat dat niet geaccepteerd zal worden, dus hij leest door. Het winkelpersoneel begint onrustig te worden.

 

De ziekte van de bewondering is een geweldig boek. Het zal vooral aanslaan bij mensen die aan dezelfde ziekte lijden. Van opmerkelijk veel muzikanten en schrijvers die door Kees ’t Hart worden bewonderd ken ik het werk. Het boek stimuleerde mij meteen om mij weer te verdiepen in een aantal auteurs, maar ik schrik er in een aantal gevallen ook voor terug. Hij kraakt de roman Tuinfeest van György 

Konrád volledig af, terwijl het boek in die tijd, rond 1990, een grote indruk op mij maakte. Ik durf het niet open te slaan, bang dat ’t Hart gelijk heeft. Liever bewaar ik de illusie. Tot slot, ook een bewonderaar kan er soms naast zitten. Zo schrijft ‘t Hart dat hij Frank Zappa voor het laatst in 1991 zag optreden in Nederland, dat moet 1988 zijn. Uiteraard was ik daar ook bij.

Geen opmerkingen: