donderdag 20 april 2023

Olga Tokarczuk – De tedere verteller

 


Olga Tokarczuk won in 2019 de Nobelprijs voor literatuur. Ik kende haar al voor die tijd, maar dankzij de prijs is haar werk opnieuw uitgegeven en is haar bekendheid toegenomen. Er zijn zes romans van haar vertaald in het Nederlands door diverse vertalers waaronder Karol Lesman. Czuły narrator is een essaybundel uit 2020 en verscheen dit jaar in de vertaling van Charlotte Puthuizen en Dirk Zijlstra als De tedere verteller.

 

Deze bundel bevat essays en lezingen die zij schreef tussen 2010 en 2020. In het nawoord schrijft Tokarczuk dat het boek te danken is aan de pandemie. Zij kreeg de behoefte haar essays te ordenen en op haar schrijverschap te reflecteren. Zij zegt het niet met zoveel woorden, maar ik lees eruit dat zij ook een samenhang ontdekte in de stukken. Na lezing zag ik die samenhang ook, maar deze is moeilijk onder woorden te brengen. De essays gaan over de verteller, over personages, over de kracht van de literatuur en over haar eigen positie als schrijver. Zij betrekt veel psychologie in haar stukken en houdt van mythologieën in allerlei vormen. Zij is geen scherpslijpster die definities formuleert over bijvoorbeeld de grenzen tussen feit en fictie. Zij probeert dingen te verhelderen door vragen op te werpen en uit allerlei bronnen mogelijke antwoorden te vinden. Het zijn essays in de ware zin van het woord, uitprobeersels, waarmee ik niets ten nadele van de teksten wil beweren. Wel is het zo dat het abstractieniveau nogal wisselt in de stukken. Zij schrijft bijvoorbeeld heel concreet over het ontstaan van de roman De Jacobsboeken, maar kan zich dan ook verliezen in beschouwingen die nergens heen lijken te gaan. Net als je je afvraagt wat zij bedoelt komt ze met een zeer heldere alinea waarin eigenlijk staat waar zij omslachtig naar op zoek was.

 

Een rode draad in haar stukken is ontworteldheid, het buiten de norm om bewegen. Zij houdt een pleidooi voor vreemdheid en excentriciteit, een wat langer citaat uit het essay over De Jacobsboeken om dit te verhelderen: “Het gaat namelijk over een bijzondere positie die we innemen wanneer we de wereld waarnemen - over het verlaten van het centrum buiten de gemeenschappelijke, afgevlakte en door de meerderheid geaccepteerde beleving van de werkelijkheid. Dat bewuste zoeken naar een perspectief dat tot nu toe niet algemeen was, en dat in zijn nieuwheid toont wat niet waargenomen werd, wat over het hoofd gezien werd. Iemand die niet in voldoende mate ex-centrisch is kan geen goede schrijver worden. Excentriciteit moet je in jezelf koesteren en liefkozen, want alleen die van het middelpunt afwijkende neiging stelt ons in staat te zien wat er zich bevindt achter de horizon van wat algemeen maatschappelijk aanvaard is. Ik zou zelfs aandringen op permanent gecontroleerde zelfverbanning van de huidige en toekomstige schrijfster en schrijvers uit dat comfortabele, vanuit het oogpunt van ieder creativiteit dodelijke achterblijven in het centrum. Niets is zo gevaarlijk voor een auteur als intellectuele mainstream.” Excentriek betekent het vermijden van conventies. Veel fictie is genreliteratuur met vaste regels. Het schrijven van een detectiveroman vergelijkt zij met het bakken van een taart. Je volgt het recept en je krijgt wat je verwacht.

 

De oproep tot ex-centriciteit sluit aan bij de essays die gaan over de wereld waarin we nu leven. Door globalisering is exotisme of uitzonderlijkheid een schaars goed geworden. We reizen in een mum van tijd naar iedere plek in de wereld en hebben op onze telefoons toegang tot alle informatie. We ervaren de wereld als eindig en eenvormig, en willen hieruit ontsnappen. Tegelijkertijd groeit de berg informatie en de hoeveelheid van boeken, essays, publicaties en dergelijke in een enorm tempo. Het is een oneindige stroom geworden, waar we van alles uit willen meepikken en we vergeten nee te zeggen. We weten ons niet te beperken. Tokarczuk schrijft dat haar generatie hier nog niet goed mee om kan gaan. We zijn geneigd vanuit schaarste te denken en zeggen ja tegen alles. Haar man bewaart nog krantenknipsels, “en met het gevoel dat hij net als Noach een missie heeft, bouwt hij nog kasten voor papieren boeken.”

 

Het is duidelijk dat zij hier voor de literatuur een taak ziet. Maar haar manier van schrijven is verrassend. Zij verwoordt in dit essay deze opdracht vervolgens niet. De volgende paragraaf heeft als titel ‘Mijn naam is miljoen’. Zij gaat in op recente ontwikkelingen in de biologie waarbij het menselijk organisme (net als andere organismen) niet meer als één organisme wordt gezien maar als een symbiose van vele organismen. De vele bacteriën, schimmels en dergelijke maken dat de mens maar uit 43% menselijke cellen bestaat. De grenzen tussen eigen en vreemd zijn niet zo scherp, lijkt zij te zeggen. In een ander essay haalt zij Michel Faber aan die deze tweedeling helemaal afwijst. Het vreemde is ook in onszelf en geeft ons juist de mogelijkheid de ander te begrijpen. De keerzijde bij het relativeren van onze eigen gewoonten is dat we ook makkelijker in staat zijn om de grootste nachtmerries en misdaden te accepteren. 

 

Dergelijke redeneringen zijn interessant - in geef slechts een samenvatting van een klein deel ervan - maar Tokarczuk schrijft wat stug en het is vaak niet meteen duidelijk waar zij heen wil of wat zij ons duidelijk wil maken. Sommige paragrafen moet je even teruglezen om te snappen wat zij beweert. En sommige onderwerpen vergen wat van de fantasie van de lezer. Personages ziet zij als meer dan subjectieve verzinsels die uit het brein van de schrijver ontspruiten. Zij neemt veel ruimte voor dit onderwerp en het lijkt soms wat zweverig te worden, alsof personages werkelijk bestaan, net als mensen. Hier is het de vraag wat we onder bestaan verstaan. Personages uit klassieke romans gaan in ieder geval veel langer mee dan de herinneringen aan veel mensen. Zijzelf voelt echt een menselijk band met haar favoriete personages. Dat begrijp ik heel goed. Je kunt dit mythisch denken noemen, een term die zij zelf ook gebruikt, juist in het kader van wat er nodig is om goede literatuur te schrijven. Zij noemt het zelfs een conditio sine qua non voor elke artistiek uiting. Hiertegenover staat de neiging tot letterlijkheid, wat zij beperkt denken noemt en wat een ernstige ziekte van onze tijd is geworden.

 

In De tedere verteller worden zoveel onderwerpen behandeld dat een samenvatting ervan geven ondoenlijk is. Ik pik er nog twee onderwerpen uit. Over vertalingen of hertalingen is Tokarczuk zeer positief. Zij haalt de vele ver- of hertalingen van Griekse en Romeinse geschriften in het Arabisch aan, die later weer terug naar het Latijn werden vertaald en zo behouden zijn gebleven. Wat de originele teksten waren weten we niet meer, maar is ook niet het belangrijkste. Ze vertelt over het genot van het lezen van de Essays van De Montaigne en zijn heldere taalgebruik. Later hoorde zij dat de originele Franse versie juist heel stug geschreven is. De tijd heeft kennelijk de helderheid eruit gehaald, die in de vele vertalingen behouden is gebleven.

 

Een laatste belangrijk onderwerp is personificatie. Een schrijver maakt gebruik van zijn fantasie. De Bijbelse verwijzing naar ‘Mijn naam is legioen’ duikt een paar keer op. Een persoon kent vele persoonlijkheden. Een auteur kan hier optimaal gebruik van maken, maar de huidige trend is juist om het ik te isoleren en één persoonlijkheid voorop te stellen, de zogenaamde eigen persoonlijkheid. Het ik-perspectief in de roman is bijzonder populair. In dit perspectief vervult het individu het subjectieve centrum van de wereld. Tokarczuk heeft het hier over een doorgeslagen ‘ik’. Verschillende soorten romans omschrijft zij met ‘Ik vertel je mijn geschiedenis’, ‘Ik vertel jullie de geschiedenis van mijn familie’, ‘Ik vertel jullie waar ik geweest ben’, enzovoorts. Geen wonder dat de lezer deze ik ziet als de auteur zelf en blijft vragen naar het waarheidsgehalte van een verhaal. Het doorgeslagen ik-perspectief leidt tot vervlakking, de verhalen zijn minder universeel en bevestigen de vastomlijnde genres. Het zal niet verbazen dat Tokarczuk pleit voor het opheffen van scheidslijnen tussen genres. 

 

Een overkoepelend thema van deze bijzondere bundel, met essays die niet allemaal even makkelijk te vatten zijn, is haar vurige pleidooi voor de waarde van fictie. Het gaat daarbij om het verwoorden van ervaringen, niet van gebeurtenissen. Om te begrijpen wat fictie is geeft Tokarczuk in het laatste essay een mooi voorbeeld. ‘De man stierf, en daarna stierf zijn vrouw’ is een verslag. ‘De man stierf, en daarna stierf zijn vrouw van verdriet’ is fictie. Het leidt tot de vraag, waarom dat gebeurde. “Literatuur begint altijd met dat ‘Waarom?’, zelfs als we die vraag steeds moeten beantwoorden met een ‘Ik weet het niet’”

Geen opmerkingen: