zondag 21 mei 2017

Alex van der Hulst – Draag nooit een gele trui

‘Draag nooit een gele trui’ is een uiterst amusant boek over wielrennen. Ik las het in één ruk uit. Alex van der Hulst schrijft over de bloedfanatieke wielertoerist. Hij onderscheidt vele variëteiten, zoals de Materiaalfreak, de IJdeltuit, de Terrastijger en de Retrorijder. De meeste typen hechten nogal aan de mores binnen een groep: benen scheren, witte sokken en geen bel of zadeltasje. De profs trekken zich hier weinig van aan. Zij fietsen gewoon harder, met of zonder zadeltasje, desnoods met zwarte sokken.


De meeste bewondering verdient het type de Trekker. Hij is het tegenovergestelde van een IJdeltuit. Hij fietst altijd, door weer en wind en negeert allerlei voorschriften en ongeschreven wetten. “Hij belichaamt het geheim van fietsen: zolang je blijft trappen kom je overal waar je wilt zijn.” De Geletruidrager is daarentegen de meest patserige wielertoerist. Hij waant zich een kampioen en kleedt zich ook zo.

De beschrijvingen van de types wisselt Van der Hulst af met  serieuze interviews met ex-profrenners. Hij stelt hen veelal dezelfde vragen. Hoe het was om te stoppen en af te bouwen, over het verschil tussen profs en recreanten en over de ongeschreven regels die de wielertoeristen hanteren. Wielertoeristen klampen de profs vaak aan, gaan in hun wiel zitten of maken flauwe opmerkingen over hun snelheid. De meeste beroepsrenners zijn het erover eens dat de amateurs niets van het echte rennen begrijpen.

Eric Breukink geeft antwoord op en vraag over het aantal wielertoeristen dat hij tegenkomt. “Heel wat meer. Wat toen wel de bedoeling was, en nu nog steeds, is om ze zo snel mogelijk voorbij te rijden.” Allemaal geven zij aan dat waar de prof zich onderscheidt van de amateur, los van de resultaten natuurlijk, het inzicht is binnen een groep renners. Profs zien meer en reageren veel alerter.

Peter Winnen, een favoriete renner van mij, geeft aan dat hij het competitieve na zijn carrière meteen kwijt was. “Deels omdat het niet meer nodig is, en voor het andere deel omdat de aftakeling zo ongenadig hard inzet. Je niveau is zoveel lager dat je de moeite niet meer wilt nemen om er een wedstrijdje van te maken.”

Erg grappig zijn de frustraties die Van der Hulst behandelt. Het passeren van bejaarden vergt veel geduld. Meestal fietsen ze breeduit in viertallen. De mannen naast elkaar, de vrouwen er vijftig meter achter. Bellen (als je een bel hebt) werkt niet, want ze horen je niet. Meestal schrikken de oudjes van een fietser en schieten de linkerkant uit. Je frustratie onderdrukken en diep inademen is dan nodig. Het kost kostbare minuten. Je kunt ook over de snelweg passeren of alleen ’s avonds op de fiets stappen. Na etenstijd zijn bejaarden niet meer op de weg te vinden.


Het titel van het hoofdstukje ‘Er is niks ergers dan ingehaald te worden’ zegt genoeg. Er zijn gradaties in. Ingehaald worden door een mountainbiker is erg (een mountainbiker is geen fietser!),  door een hybride is nog erger. Maar ergst is ingehaald te worden door een vrouw. Alex van der Hulst spreekt ook zichzelf toe in dit mooie boek: “Tijd om volwassen te worden? Misschien, maar dat is lastig als het kind altijd naar boven komt zodra je op een fiets stapt.”

Geen opmerkingen: