maandag 28 september 2020

Simon Carmiggelt – Kraaltjes rijgen & Een toontje lager


Mijn verzameling Simon Carmiggelt staat in een gangkast, die verder gevuld is met stripboeken en kinderboeken. Als ik geen zin heb in zware kost pak ik graag een deeltje uit het verzameld werk. Zijn verhalen blijven leuk, ondanks dat ik de meeste al eerder heb gelezen en nog goed kan herinneren. Zij vervelen dus niet. Om even de sfeer weer te geven, citeer ik Carmiggelt uitgebreid


Over een meisje in de dierentuin die door haar matroos vele blijken van liefde heeft ontvangen. “De liefde van de zeeman heeft haar een beetje geplet, waardoor zij doet denken aan een revuedecor na de tweehonderdste opvoering - kleurig nog, maar geteisterd.”

 

Een vader over het aanstaande huwelijk van zijn dochter: “Ik weet precies wat dit huwelijk inhoudt, dacht hij. Zus is vloeibaar van liefde. En die jongen zal me geld aftappen. Goed gelijk oversteken dan maar.”

 

Een Engelsman op straat in Amsterdam zegt wat hij vindt van Liverpool. “Liverpool is de meest vervloekte plaats van de wereld. Er wonen uitsluitend gnomen, gekken en spoken in regenjassen. Het stinkt er penetrant. Enige malen per dag eten deze monsters een bord modder en noemen dat voedsel. Ga nóóit naar Liverpool. Tenzij u een geschikte plek zoekt om u op te hangen. Dat kan daar erg god. ’t Ligt er als het ware voor de hand.”

 

Een vrouw op leeftijd, waarvan de man – een zakenman - weer eens in de kroeg is blijven hangen. “Die mannen… dacht ze een beetje meewarig, ze moeten altijd baasje spelen en iets scheppen wat de eeuwen trotseert, al is het maar zo’n enge fabriek. Konden ze maar gewoon léven…”

 

Op de Veluwe, waar de verteller aandrang voelt als een kind in bomen te klimmen en vuurtjes te stoken. “Gelukkig zijn er in Nederland vele instanties die dit al vreesden en je derhalve, om de tien meter, op bomen gespijkerde, compacte mededelingen toesnauwen, welke ten doel hebben de westerse beschaving, ook buiten de bebouwde kom, intact te houden.”

 

Over een forse man die met zijn vader in het café een biljartje legt. “De zoon, zwaar en nors, droeg de buik oprecht vooruit, had een breek-me-de-bek-niet-open-uitdrukking op het gezicht en liep op een manier of hij voortdurend zocht naar een boom om tegen te wateren.”

 

Over een dubieus café. “Het café heette Bij Koos, maar werd in de buurt de vuilnisbak genoemd, omdat er uitsluitend op dood spoor geraakte mannen en een paar oude publieke vrouwen kwamen drinken. Als je een glas voor je had, moest je er goed op letten, want zodra je even je hoofd omdraaide, dronk iemand anders het leeg – dat was een gewoonte van het huis.” 

Geen opmerkingen: