woensdag 17 september 2025

Gerbrand Bakker – Aan mij heb je niks


Het lezen van de dagboeken van Gerbrand Bakker in de reeks privé-domein - Aan mij heb je niks is alweer het vierde deel - is eenzelfde soort ervaring als het lezen van Voskuil of de faxboeken van Nicolien Mizee. Er hoeft niet veel te gebeuren, de beschrijvingen zijn alledaags en toch wil je doorlezen; terloops ontvouwt zich ondertussen een drama. In dit deel draait het uiteindelijk om de verdrinkingsdood van een jonger broertje van de schrijver. Bakker vertelt over zijn voordrachten die hij vooral in Duitsland houdt. Het gaat om de treinreis of autorit erheen, om hotelkamers waar hij, vaak samen met zijn vriend M, verblijft, om eten en om de vraag of zij achteraf wel of niet voor een diner uitgenodigd worden door de organisatie. Ook het kopen van een duur pakje shag en een bezoek aan zijn moeder zijn geen schokkende gebeurtenissen, maar dan krijgt hij op een festival in Istanbul een vraag uit het publiek en wordt hij herinnerd aan de dood van zijn broertje in juni 1969. Hij wordt door emoties overmand.


Het knappe van de manier van schrijven van Bakker is dat hij deze gebeurtenis niet meteen prominent hét thema van het boek maakt. Hij schrijft gewoon van dag tot dag door en vult de bladzijden met zijn dagelijkse beslommeringen. Af en toe verwijst hij naar Istanbul en bij een bezoek aan zijn moeder komt het broertje ter sprake; Benali maakt een televisie-uitzending waarvoor hij de ouders van Bakker interviewt. Vader voert het woord, moeder zit wat achteraf. Bescheidenheid die gevat wordt in de titel van het boek Aan mij heb je niks. Dan gaat het ineens over een vorig boek, Jasper en zijn knecht, waarin Bakker schreef over het uiten van zijn depressie waarop zijn moeder aangaf dat hij niks aan haar had. Even ontredderd reageerde ze op een ander sterfgeval in de familie, een gebeurtenis die terugverwijst naar haar eigen overleden kind. ‘Het was vreselijk. Het was niet zomaar iets wat ze zei, het was vooral voor ons, haar kinderen, een uiting van iets enorms wat we in juni 1969 niet hebben gezien. Niet gezien of niet gemerkt.’

 

De daarop volgende paragraaf schrijft hij gewoon over hun hond Floris die in de sneeuw verdwijnt en over het kippenrennetje van hun buren in de Eifel, de streek waar zij wonen. Maar langzaamaan komt het onderwerp steeds vaker voorbij en dompelt hij zich geregeld onder in het verleden. Hij krijgt van een oude kennis een filmpje waar hij als jongeman op staat en herkent zichzelf nauwelijks. Hij zoekt in krantenarchieven naar berichten over de dood van zijn broertje die toen net twee jaar oud was. Wanneer hij een kind ontmoet van dezelfde leeftijd beseft hij met een schok dat ook zijn broertje al kon praten. Tegelijk met het steeds meer verdiepen in de omstandigheden rond zijn dood wordt zijn moeder meer en meer hulpbehoevend. Ze vergeet meer, herkent mensen niet meer en vergist zich in het aantal kinderen dat zij heeft of had. Uiteindelijk vindt hij bij haar op zolder een aantal foto’s, terwijl hij dacht dat er maar één foto van hem bestond. Hij moet het beeld in zijn hoofd keer op keer bijstellen en de mogelijkheid er met zijn moeder over te praten is zo goed als verdwenen.

 

Los van deze geschiedenis en allerlei dagelijkse zaken gaat Aan mij heb je niks ook over zijn schrijverschap. Hij verblijft in Griekenland in een schrijfresort, wordt vaak geïnterviewd en houdt lezingen. Zijn publiek vindt het moeilijk te begrijpen dat hij zonder plan schrijft: ‘want het algemene idee van een schrijver is toch dat zo’n man of vrouw wéét wat hij of zij doet, dat er vanuit een thema geschreven wordt, dat er iets aan de kaak gesteld moet worden, dat er een plan achter zit.’ Bakker vindt wel achteraf redenen en thema’s en zo beseft hij dat de dood van zijn broertje wel degelijk een grote rol heeft gespeeld bij wat hij schreef.

 

Deze manier van schrijven, dagboekachtig en zonder vooropgezet plan spreekt mij bijzonder aan. Iemand die er niets van moet hebben is Elsbeth Etty, die volgens Bakker met kennelijk plezier de boeken van Voskuil en Koos van Zomeren bespreekt, uitsluitend om ze af te kraken. Ik vermoed dat zij ook geen liefhebber is van Detlev van Heest en Nicolien Mizee, twee schrijvers die door Bakker juist enorm worden gewaardeerd. Ik las ooit van haar het wat mislukte boek over Maarten ’t Hart en begreep dat zij er vooral op uit is schrijvers te doorgronden en te analyseren, maar misschien valt er bij Voskuil, Van Zomeren, Mizee, Van Heest en Bakker niet zoveel meer te doorgronden, dat doen zij namelijk zelf al uitgebreid in hun boeken. Gerbrand Bakker ontmoet vaker andere schrijvers en schrijft hier geestig over. Bij een borrel beweert een kennis van hem dat dichters gewoon lui zijn. Bakker spreekt vervolgens verschillende dichters aan om dit na te vragen, zoals Peggy Verzett, die antwoordt dat ze al zestien bundels heeft en direct wegloopt. Ik schat zo in dat zij geen liefhebber is van het werk van Bakker en andere bovengenoemde schrijvers, maar dat zij een diepe analyse van haar werk door Elsbeth Etty wel zou weten te waardering.

1 opmerking:

Erik Scheffers zei

Hoi Alek, net als jij ben ik een fan van Voskuil en Bakker (Van Mizee heb ik maar een klein stukje gelezen, maar dat smaakte naar meer). Ook mij spreekt die terloopse manier van schrijven bijzonder aan. Dit boek van Bakker en zijn vorige zal ik ook nog wel gaan lezen, maar het heeft geen haast. Groetjes, Erik