zondag 27 augustus 2017

Femke Schavemaker - Karkas


In haar debuutroman ‘Karkas’ beschrijft Femke Schavemaker van binnenuit de ontwikkeling van een geestelijke stoornis bij een jonge vrouw: Nora van Middelaar. Door de directheid en intensiteit van de beschrijving ga je een heel eind met haar mee. Het verhaal begint op haar veertiende. Schavemaker springt elk hoofdstuk een paar jaar vooruit. Het verhaal eindigt wanneer Nora dertig is.


Nora groeit op in Zoetermeer. Haar ouders zijn normaal, maar nooit geven zij blijk van liefdevolle interesse in Nora. Haar zus is goed in leren en lijkt geen grote problemen te kennen in haar leven. Nora bekijkt haar wereld – de stad, het gezin, de school - van buitenaf, als een vreemde. Zij begrijpt het niet, maar is zich wel overbewust van al haar handelingen en gedachten.

Nora heeft een passie voor muziek en een obsessie met de dood. Door het hele boek is zij bezig met haar exit-lijst: Dead Can Dance, Sonic Youth, Tool, Joy Division, etc. Van jongs af aan voelt zij zich aangetrokken tot de flats in Zoetermeer, maar de stad kan haar verder niet bekoren. “Het is moeilijk om iets aan Zoetermeer charmant te vinden. We hebben het vanuit het brakke niets opgebouwd zien worden. Er rezen stalen pinnen uit de aarde. Daarna op maat gesneden rasters. Zo ontstonden transparante spookhuizen. Tot de betonwagens alles vol kwamen kotsen. Even laten drogen en behangen maar.”

Wanneer zij later op een feestje een opmerking maakt over de aantrekkingskracht die flats op haar maken, valt dit verkeerd. Zij kijkt hier anders tegenaan dan haar leeftijdsgenoten. “Ik heb onvoldoende grond om al van kleins af aan meer te voelen voor flats dan voor feestjes. Om verjaardagen te haten en op een vreemde manier jaloers te zijn op mensen die overlijden. Vroeger was gebiologeerd door kinderen die iets ergs meemaakten. Ik dacht: als mij zoiets overkomt dan snap ik wat ik nu voel. Alles is erg. Dat gevoel snap je niet als feitelijk alles niet erg is. Ik snap het eigenlijk nog niet.”

Voortdurend heeft Nora dergelijke gedachten. Zij doet haar uiterste best haar leven vorm te geven, ondanks de vreemdheid van alles om haar heen, haar slaapgebrek, haar excessen. Zij slaagt voor school, gaat een opleiding volgen en heeft een kamer, later zelfs een eigen huis, waar zij om de paar maanden alle muren oververft en ervoor zorgt altijd ruim planten en bloemen in huis te hebben.

De opleiding filosofie die zij na wat mislukte studiepogingen volgt past haar wonderwel goed. Zij raakt gefascineerd door het niets, leest en schrijft nachtenlang, en slaapt nauwelijks. Gezond is het niet voor haar. Het geeft haar duistere gevoelens en gektes wel een kader. Zij rond de opleiding af, terwijl studiegenoten vastlopen in de filosofie: de een verdwijnt in een kibboets, de ander krijgt een straatverbod en een derde komt in een gesloten inrichting terecht nadat hij Wittgenstein had gelezen en daarna nooit meer sprak.

Nora komt in aanraking met therapie. Huisgenoten zagen dat het beslist niet goed ging met haar. Zij volgt een aantal sessies, later krijgt zij een lithiumkeur, met snel stijgende doses. Nora beseft wel dat zij hulp nodig heeft, maar wat zij aan simpele theorietje voorgeschoteld krijgt door de therapeuten is tenenkrommend. De therapeut is blij wanneer er een jeugddepressie is geconstateerd. Je verdiepen in Nora is niet meer nodig. Als een kind wordt zij toegesproken. “We kunnen je hier niet eindeloos houden hé? We moeten voortgang zien. Anders kunnen we je niet verder helpen.”

De kern van haar ziekte is juist dat er geen oorzaak van haar depressies en wanen is aan te wijzen. Het is (het) niets, of alles, of het hele leven. Nora probeert normaal te zijn. Ze koopt een haring en eet die thuis op. “Dat is wat normale mensen doen. Amsterdammers eten vis als dagbesteding. Ik ben normaal. Ik weet alleen niet welke dag het is.”

Ze besluit te stoppen met therapie. Duf van de medicijnen is zij zichzelf niet. Inmiddels heeft zij werk gekregen. Doordat zij bijzonder intelligent is, zonder dat zelf helemaal te beseffen, lukt het haar steeds om in een werkomgeving zich te redden en op te klimmen. Om te overleven moet zij zich aan strikte regels houden. Schavemaker beschrijft dit krachtig en minutieus: maar één sigaret per dag en twee koppen koffie, om elf uur in bed liggen, drie maal per nacht van t-shirt wisselen, altijd bedenktijd vragen, niemand thuis ontvangen want dan gaat alles mis. etc.

De wereld van Nora die Femke Schavenmaker oproept, waarschijnlijk uit eigen ervaring, is beangstigend en mooi. De permanent doorrazende gedachtestroom maakt haar gek. Andere mensen zijn onbereikbare wezens. Het niet begrijpen van de wereld om haar heen en van haar eigen gevoelens is heel knap beschreven. Toch ontbreek de humor niet. De scenes tijdens haar studie filosofie, het opslurpen van abstracte kennis en hier in verzinken is heel herkenbaar beschreven.

Geen opmerkingen: