maandag 25 september 2017

Niko Tinbergen – Eskimoland

De latere Nobelprijswinnaar Niko Tinbergen reisde in 1932 met zijn vrouw naar Groenland. Zij zouden er ruim een jaar blijven. Hun wetenschappelijke werk bestond uit het observeren van vogelgedrag. Hier legde Tinbergen de basis voor zijn ideeën over het onderzoek naar diergedrag. ‘Eskimoland’ is het verslag van dit jaar, waarin zij nauw samenleefden met de lokale bevolking.


Tijs Goldschmidt benadrukt in het voorwoord bij deze heruitgave dat Tinbergen een scherp waarnemer was. Hij wachtte eindeloos op een bijzonder moment en wist dit dan vast te leggen op foto. Een foto maken was in 1932 een dure aangelegenheid. Het mocht dus niet mis gaan. “Tinbergen begon te beseffen dat gedrag vorm had, net als een hart of een oog. Alleen ging het in dit geval om vorm in beweging.”

Zoals hij vogels observeerde, zo observeerde hij ook de sledehonden en de bewoners van Groenland. Hij was zowel bioloog als antropoloog en had sterke interesse in gebruiksvoorwerpen en kleding. Hij leerde varen in een kajak, ging mee op jacht en leerde de taal. Hij was met zijn vrouw onderdeel van de gemeenschap. In het gebied waar zij woonden leefden enkele honderden mensen, verspreid over een aantal kleine nederzettingen.

Het meest interessant in Tinbergens verslag zijn de cultuurverschillen. De bewoners van Groenland leven geheel met de seizoenen. In de winter wonen zij in houten huizen, in de zomer in tenten. Ieder jaar moet zo’n huis weer opgebouwd of hersteld worden. Europeanen vinden zij onhandig. De bewoners maken al hun werktuigen zelf. Een fototoestel is leuk, maar wanneer Tinbergen bekent het niet zelf gemaakt te hebben, verliezen zij hun interesse.

Groenlanders eten alles wat voorhanden is: bessen, zeehondenspek, haaienlever, eieren en vogels. Wanneer er veel voedsel voorradig is, wordt er overvloedig gegeten en wordt het eten royaal gedeeld met anderen. Dit heeft een keerzijde: “zolang er overvloed is zijn de mensen gul, maar zodra de voorraden krap worden blijken ze hardvochtige egoïsten te kunnen zijn.”

Tinbergen ondervond dit toen iemand die uit jagen ging aan zijn broer vroeg om voor zijn twee kinderen te zorgen. Het weer sloeg om en hij bleef een week weg. Er was weinig te eten, dus de broer had de kinderen bijna niks te eten gegeven. De jongste van twee jaar had het misschien niet gehaald als Tinbergen hem niet gevoed had.

Even hard is hun houding tegenover de sledehonden. In de winter zijn ze nodig en krijgen zij te eten, in de zomer worden zij aan hun lot overgelaten en vermageren zij sterk. Overigens krijgen de honden flink met de zweep ervan langs. Groenlanders zijn zeer sterke honden en kunnen zichzelf redden door bijvoorbeeld vogels te vangen. Bij een sneeuwstorm graaft een Groenlandse hond zichzelf in in de sneeuw. Na twee, drie dagen komt hij weer tevoorschijn, zoals Tinbergen beschrijft: “fris als een hoentje.”

Het leven dicht op de natuur betekent dat je gebruik maakt van gunstige omstandigheden. Er is vaak geen vast dag- en nachtritme. In de winter ga je ’s nachts bij maanlicht de deur uit om te jagen. In hetzelfde jaargetijde was je je niet. Het huidvet biedt namelijk de beste bescherming tegen de zoutkristallen die in je voortdurend toewaaien.

In de maanden maart en april verschijnen er zeehonden op het ijs. Zij liggen te zonnen dicht bij een wak. Deze zeehonden heten qatsimaleq. Interessant is dat hun taal een apart woord heeft voor een liggende zeehond. De manier om te jagen op een qatsimaleq is bijzonder. De jager imiteert het gedrag van de qatsimaleq, die tijdens de slaap nooit langer dan een paar minuten stil ligt. De jager steekt daarom af en toe zijn hoofd op een zeehondenmanier omhoog en nadert zo zijn prooi. Later ontdekt Tinbergen dat ijsberen deze methode ook hanteren bij de zeehondenjacht.

De gemeenschap Groenlanders waar de Tinbergens verbleven was vrij klein. Ik was verbijsterd door het grote aantal dieren dat er dagelijks werd geschoten. Met de komst van het geweer is de jacht veel eenvoudiger geworden. Tinbergen constateerde al een afname in diersoorten en vroeg zich af hoe lang dit door kon gaan.

Een grote zorg is de invloed van de Europeanen op dit jagersvolk. “Klakkeloos wordt elke mode gevolgd, die van Europeanen of van de onder Europese invloed al zo sterk gewijzigde westkusters komt, zodat het niet lang meer zal duren, of ook hier zal de civilisatie haar vervlakkende werk verricht hebben.” Huiden worden bijvoorbeeld verkocht en vervangen door het inferieure katoen, omdat dit Europees en dus begerenswaardig is.


‘Eskimoland’ is een buitengewoon boeiend verslag. Je leest soms enige neerbuigendheid tegenover de ‘Eskimo’s’, maar veel minder dan ik had verwacht voor een boek uit 1934. Vooral na de eerste weken verblijf beschrijft hij hun wereld zoveel mogelijk op voet van gelijkheid en geeft hij nog maar zelden een moreel oordeel. Ik vond het wel jammer dat de zwart-wit foto’s zo klein zijn afgedrukt. Een koffietafelboek met deze foto’s zou een aanwinst zijn.

Geen opmerkingen: