zaterdag 15 januari 2022

Gary Cross - A social history of Leisure since 1600


Vrije tijd is het tegendeel van werk. Het belang van het tweede lijkt vanzelfsprekend, zonder werk geen inkomen. Onder historici, vooral linkse historici, was het onderwerp werk lange tijd erg populair: de arbeider en de arbeidersbeweging als onderzoeksobject, als tegenhanger van de geschiedenis van staatslieden, generaals en andere ‘grote mannen’. Gary Cross schreef met dit boek (uit 1990) een brede geschiedenis van de vrije tijd. Een onderwerp dat lange tijd werd veronachtzaamd onder zijn vakgenoten.

 

Cross beperkt zich enigszins door zijn onderzoek te richten op de Angelsaksische wereld: Groot-Brittannië en de VS, hoewel hij in de eerste hoofdstukken ook het vastenland van Europa regelmatig meeneemt in zijn verhaal. In het eerste hoofdstuk werpt hij direct de moeilijke vraag op wat leisure is. Je kunt ernaar kijken als onderdeel van een economisch systeem of je kunt het zien als de enige persoonlijke domein, een activiteit vrij van controle van kerk en staat. Cross ziet het vooral als een middel voor sociale binding, niet los te zien van werk, familiebanden en technologie. Hij waarschuwt de lezer nog vooraf dat de meeste tradities jong zijn. Voor historici is dit een open deur. Veel mensen denken daarentegen dat tradities juist eeuwenoud zijn. Een voorbeeld, wat wij nu onder voetbal verstaan heeft niets te maken met wat twee eeuwen geleden aan balspelen werd gespeeld tussen dorpen op het platteland van Engeland. Zo is ons hele idee van vrije tijd iets compleet anders dan wat mensen er in de zeventiende eeuw onder verstonden.

 

Een geschiedenis van vrije tijd kun je niet los zien van de geschiedenis van arbeid. Technologie speelt hierin een grote rol. Cross begint zijn verhaal aan het eind van de Middeleeuwen. Technologische ontwikkelingen gingen toen zeer langzaam. Er was water- en windenergie, maar veel werk op het land was handmatig. Boeren werkten meestal zo’n twaalf uur per dag en 90% van het inkomen ging op aan voedsel. Natuur, ook het dag- en nachtritme, was leidend in het dagelijkse leven, niet de markt. Naast lange dagen werken waren er ook vele religieuze en andere vakantiedagen. Daarnaast waren markten, festivals en het carnaval belangrijke vrijetijdsbestedingen. De gemeenschap en niet het individu bepaalde de invulling van vrije tijd. Wedstrijden gingen tussen dorpen, gemeenschappen en niet tussen personen. Mannen en vrouwen werkten in gezamenlijkheid, kinderen werden als vanzelf opgeleid in het vak van hun ouders. Dit gold ook voor werklieden die bijna altijd aan huis werkten en hun eigen werktempo bepaalden. Als er voldoende inkomen was verdiend stopte iemand vaak even met werken totdat het geld of het voedsel op was. Bij sociale activiteiten buitenshuis was mannelijke vrijetijdsbesteding wel gescheiden van vrouwelijke vrijetijdsbesteding.

 

Vanaf de zestiende eeuw veranderde in Europa de notie van werk en werd de markt leidend. Door de opkomst van het Calvinisme en door economische crises werd de status van werk en het reguleren ervan belangrijker. Het was een manier om god te dienen én vanwege misoogsten en andere rampen was harder werken ook noodzakelijk. De praktijk was dat er minder vrije tijd beschikbaar kwam. Feestdagen werden geschrapt en festivals ingekort. Sociale activiteiten, zoals carnaval, bleven weliswaar bestaan, maar voor het overgrote deel van de bevolking was er nog geen geld en ruimte om persoonlijke hobby’s zoals wij die kennen te onderhouden.

De invulling van de beperkte vrije tijd veranderde pas werkelijk in de negentiende eeuw. Belangrijke oorzaken hiervan waren de toegenomen welvaart, de industrialisatie, een hogere graad van geletterdheid en betere communicatiemiddelen, zoals het netwerk van treinverbindingen. Werken werd een activiteit die buitenshuis plaatsvond. De scheiding tussen werk en vrije tijd werd scherper, en daarmee ook de scheiding tussen de levensinvulling bij vrouwen en bij mannen: vrouwen waren aan huis gebonden en zorgden voor het gezin, mannen gingen buitenshuis werken. Vrije tijd met het gezin, uitstapjes op zondag en dergelijke, waren het domein van de vrouw. Cafébezoek na het werk, waarbij gegokt, gedronken en muziek gemaakt werd, was een bezigheid van de man.

 

Voor de hogere klassen bestonden er al langer vormen van vrijetijdsbesteding die in de twintigste eeuw algemeen zijn geworden, zoals reizen en winkelen. Sportevenementen, hanengevechten, boksen en worstelen bijvoorbeeld, bestonden al langer. Voor de industrialisatie waren de klassen meer gemengd tijdens dit soort evenementen. Later volgden afsplitsing. Interessant is hoe de balsport zich ontwikkelde. Er bestonden geen aparte sporten zoals voetbal en rugby. Bekend zijn de wedstrijden in Engeland waar hele dorpen tegen elkaar streden om een bal op een bepaalde plek te krijgen. Iedereen die kon deed mee. Er waren nauwelijks regels. Het verschil tussen deze sport en een massale vechtpartij was gering. Cross laat de ontwikkeling naar regulering mooi zien door Amerika met Engeland te vergelijken. Hoe voetbal, rugby en American football ontstonden is een geschiedenis van toevalligheden. De mate van competitiviteit is heel verschillende in Amerika en Engeland. In Amerika gingen supporters minder met elkaar op de vuist. Dit heeft alles te maken met vanuit welk schooltype de sport werd verbreid, in America vanuit elitair en universitair onderwijs, in Engeland vanuit lager onderwijs dat veel meer streekgebonden was.

 

Dit soort inzichten maken het boek aantrekkelijk. Zo beschrijft Cross ook heel mooi de introductie van de klok op het werk en vergelijkt hij de inrichting van werkplaatsen met hoe naar de ideeën van Jeremy Bentham armenhuizen en gevangenissen werden ingericht. In de twintigste eeuw schetst hij de beweging in Amerika om niet-commerciële vrijplaatsen te creëren voor zinvolle vrijetijdsbesteding zoals speelplaatsen en de scouting. Helaas won de commercie keer op keer. Het massa-amusement voortkomend uit o.a. circussen, dime-museums en de Carnival krijgt een impuls door betere treinverbindingen. Begin twintigste eeuw gaat dit pas echt los met de opkomst van de bioscoop, de radio en de auto. Vrije tijd was intussen meer en meer een individuele keuze geworden en minder een groepsactiviteit. Het gezin luisterde naar de radio en ging er met de auto op uit. Veel aandacht schenkt Cross aan het ontstaan van suburbs rond steden in Amerika. De scheiding van werk en pleasure werd er door verstrerkt.

 

Het belang van vrije tijd is in de twintigste eeuw belangrijker dan ooit. Het is ook een zeer serieuze economische macht en markt geworden. We leven in een consumeercultuur. Consumptie is leidend, niet productie. Invulling van vrije tijd is een belangrijk deel van de identiteit van mensen geworden. Het draagt bij aan de sociale status. Heel sterk beschrijft Cross de dilemma’s die hieruit voortkomen. Om je vrije tijd in te vullen volgens de normen die je daarvoor zelf aanlegt is geld nodig. Harder werken is dan noodzakelijk, waarmee de vrije tijd toch meer wordt ingeperkt. 

 

In de laatste hoofdstukken beschrijft Cross de tegencultuur die hierdoor ontstaat. Door grotere welvaart, verveling in de suburbs en meer vrije tijd onder jongeren ontstaat er een echte jeugdcultuur, die ook voor de commercie zeer aantrekkelijk is. In deze hoofdstukken is Cross minder scherp. Wat hij schrijft over bijvoorbeeld popmuziek en bioscoopbezoek is wel erg bekend en zijn conclusies zijn vaak nogal voor de hand liggend. Misschien had hij in 1990 nog niet genoeg afstand tot de naoorlogse periode om deze goed te doorgronden. Maar al met al is het een zeer boeiend onderwerp waar Gary Cross zowel met oog voor details als in grote lijnen aantrekkelijk over schrijft. Zijn conclusies zijn niet heel opwekkend. De belangrijkste contradictie is dat vrijetijdsbesteding sterk geïndividualiseerd is, maar tegelijkertijd een massaproduct is geworden. De verbinding in sociale, lokale structuren is voor een groot deel verdwenen. En dat in een tijd dat Internet nog niet bestond als vrijetijdsbesteding.

Geen opmerkingen: