woensdag 13 november 2024

Kassia St Clair - Van Peking naar Parijs


 

De Britse cultuurhistorica Kassia St Clair schreef eerder over de rol van textiel in de geschiedenis en over het geheime leven van kleuren. Van Peking naar Parijs (vertaald door Annemie de Vries) lijkt een minder breed opgezette cultuurgeschiedenis - in het boek staat één autorace centraal – maar zij verbindt er vele onderwerpen aan en weet zo een treffend beeld te schetsen van de stand van de techniek in de Westerse wereld aan het begin van de twintigste eeuw.

De autorace van Peking naar Parijs vond plaats in 1907. De auto stond nog in de kinderschoenen en had niet een erg goede reputatie. Autorijden was gevaarlijk, luidruchtig en auto’s gingen vaak stuk. Met het wegennetwerk was het slecht gesteld. De auto was nog geen praktisch vervoermiddel en werd gezien als een experimentele noviteit. Het afleggen van de 14.000 kilometer over twee continenten werd door velen als onhaalbaar gezien. De wedstrijd werd uitgeschreven door de Parijse krant Le Matin en was bedoeld ter promotie van de auto. Er meldden zich vele teams aan, maar uiteindelijk vertrokken er op 10 juni 1907 maar vijf auto’s uit Peking. Drie ervan waren Frans, één Italiaans en de laatste was een Nederlandse Spyker met een Franse chauffeur. De teams bestonden uit twee of drie personen: een bestuurder, een monteur en bij drie wagens een journalist. Comfort was niet aanwezig. De auto’s verschilden nogal in kracht. De Spyker had 40 pk, de driewielige Contal Mototri had 6 pk. Zwaardere auto’s kwamen in principe sneller vooruit, mits er begaanbare wegen waren. In Azië reden de teams grote delen door woestijnlandschap en door moddervlaktes; ze moesten rivieren oversteken of zich met kapmessen een weg banen door de wildernis. Een klein formaat wagen had dan voordelen ten opzichte van een grote. 

Vol kleurrijke details beschrijft St Clair de moeizame tocht. De mannen hadden zich ieder op hun manier voorbereid, maar voor iedere deelnemer viel de tocht zwaar. De kleinste auto liep al in de buurt van Peking vast, met vier wagens ging de race verder. Het was een wedstrijd maar samen optrekken kon voordelen opleveren. Toch viel de groep snel uiteen. Mooi beschrijft zij alle chaos, onderlinge ruzies en vooral in het team Spyler de oplichterijen. De chauffeur Charles Godard bleek geen geld te hebben en op de pof te leven. Hij blufte zich overal doorheen en speelde zelfs vals tijdens de race.

 

St Clair wisselt de hoofdstukken over de wedstrijd af met allerlei onderwerpen die in verband staan met de autorace of de tijd waarin deze speelt. De relatie tussen Westerse landen en China komt aan bod, zo ook de revolutionaire sfeer in Rusland, maar de meeste hoofdstukken gaan over technische ontwikkelingen. Zo schrijft ze over de lange geschiedenis van de telegrafie, al begonnen in de tijd van Napoleon en van essentieel belang bij een race als in 1907. De andere grote technische ontwikkeling die midden negentiende eeuw begon was de trein en het spoorwegennet. De auto’s volgden in 1907 zo veel mogelijk routes waar telegrafie in de buurt was, zodat er berichten naar de buitenwereld verzonden konden worden.

 

De opkomst van de auto was begin twintigste eeuw nog niet zo duidelijk. Dat het ons straatbeeld en ons hele leven zo zou veranderen, dat was toen moeilijk voor te stellen. Auto’s waren duur in vergelijking met paarden. Maar in de Eerste Wereldoorlog bleek de auto superieur. De aanwezigheid van de auto moest wel bevochten worden. De stoep was voor wandelaars, maar het was de gewoonte om op de weg te lopen. Dit leverde veel ongelukken op. Ook de elektrische tram was een concurrent, waar vanuit de auto- en olielobby, die zeer machtig zou worden, fel strijd tegen werd gevoerd.

 

Het imago van de auto was in de periode van de Peking-Parijs race dubbel. De auto werd geassocieerd met moderniteit en vooruitgang. Bladen adverteerden hiermee. Daarnaast was de auto vies en gevaarlijk; daarmee had het ook een stoer en mannelijk imago. Je moest de auto aanslingeren, hier was kracht voor nodig, en als chauffeur was je ook een monteur, want er ging nog wel eens iets kapot. Opmerkelijk is de geschiedenis van de elektrische auto. Tot in de jaren dertig waren in Amerikaanse steden voor een derde de auto’s elektrisch, een klein deel reed op stroom en de rest, dat waren benzineauto’s. Het imago van de elektrische auto was vrouwelijk. De actieradius was beperkt, maar de auto’s maakten minder lawaai, stonken minder, waren betrouwbaarder, goedkoper en de bediening was met een ontsteking, waarvoor je niet uit de auto hoefde te stappen om hem aan te slingeren. De verbrandingsmotor won het toch. Volgens St Clair had dit niet alleen te maken met de langere afstanden die benzineauto’s konden afleggen, maar kwam het ook door dit mannelijke imago. De ontwikkeling van betere elektrische auto’s kwam hierdoor tot stilstand.

 

St Clair beschrijft de ontwikkeling van de olie-industrie en daarmee de strijd tussen Westerse landen onderling en hun belangen in de koloniën. Steeds werd duidelijker dat olie en andere hulpbronnen van cruciaal belang waren voor de ontwikkeling van het kapitalisme. Overal wonnen auto’s aan terrein, ongeacht het aantal verkeersdoden en het dichtslibben van binnensteden. In Amerika was tot 2020 autoverkeer de belangrijkste doodsoorzaak bij kinderen, daarna namen vuurwapens deze positie over.

 

Van Peking naar Parijs is een heerlijk boek dat gelukkig verder gaat dan die ene race, die zoals St Clair laat zien van grote invloed is geweest op het beeld van de automobiel. De Italiaanse prins Borghese kwam als eerste in Parijs aan met zijn Itala. Onderweg erheen, op het Europese continent, werd hij al overal met veel gejuich ontvangen. Hele dorpen liepen uit en overal werd het team onthaald op banketten. De twee Franse auto’s bleven ver achter en de Spyker begon in Rusland een verbazingwekkende inhaalrace, waarvan later bleek dat er gebruik van de trein was gemaakt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten