maandag 16 maart 2020

Philip Roth – Nemesis

Op sociale media verschenen er in tijden van Corona leestips van boeken over epidemieën. In de NRC (28-2-2020) noemt Michel Krielaars er enkele, zoals Boccaccio’s DecameroneDe Pest van Albert Camus en De stad der blinden van José Saramago, alle drie fantastische boeken. Een vierde boek kende ik niet. Nemesis van Philip Roth (2010, vertaling Babet Mossel) bestempelt Krielaars als de meest realistische quarantaine-roman. 

Het verhaal speelt in 1944 in Newark. Het is tropisch warm. De polio-epidemie, die jaarlijks kinderen blijvend invalide maakt en waaraan zelfs kinderen doodgaan, slaat dit jaar extreem toe. Overigens is het verhaal fictie. In Newark heeft er in 1944 geen polio-epidemie plaatsgevonden, zoals Krielaars veronderstelt. Hoofdpersoon in het boek is Bucky Cantor, een 23-jarige gymleraar. Hij is wees en woont bij zijn grootmoeder. Bucky werkt deze zomer op een plein in de Joodse wijk Weequahic, waar hij vooral met een groot aantal jongens honkbal speelt.

Roth vertelt het persoonlijke verhaal van Bucky. De achtergrond is natuurlijk de polio-epidemie, maar hij vertelt vooral wat dit met zijn hoofdpersoon doet. Bucky worstelt met zijn gevoelens. Hij is trouw en wat rechtlijnig en wordt in de loop van het verhaal steeds meer door schuldgevoel verteerd. De eerste besmettingen in de wijk beginnen op het pleintje. Een groep Italiaanse jongens, uit een wijk die al besmet is, komen uit baldadigheid en ook door haat gedreven, naar hun pleintje toe. Zij spugen op de grond en dagen de jongens uit. Bucky spreekt hen toe en weet ze weg te krijgen. Hij krijgt veel waardering voor zijn heldhaftige optreden.

Wanneer later een aantal jongens van het plein polio krijgt zien sommigen de Italiaanse jongens als de veroorzakers ervan. Maar niemand weet eigenlijk hoe het virus wordt overgedragen. Het advies van de gemeente is om de straten schoon te houden. Er wordt gespeculeerd. Wordt het overgebracht door papiergeld? Later krijgen de Joden de schuld en mijden ook taxichauffeurs de wijk. Het zou heel verleidelijk zijn voor Roth om te focussen op de waanzin die dreigt uit te breken en antisemitische gevoelens die opkomen. Hij doet dit slechts terloops en bouwt zijn verhaal juist op rond Bucky en zijn persoonlijke worsteling. 

Het verhaal is actueel. Mooi is dat allerlei maatregelen die Roth noemt ook bij de Corona uitbraak worden genomen, zoals het isoleren van een gebied, het sluiten van speelplaatsen en de oproep je handen te wassen. Bucky heeft met zijn aanstaande schoonvader een discussie over wat te doen als de speelplaats dicht moet. Zij brengen bekende argumenten naar voren, zoals: kinderen komen dan elders samen, je kunt ze moeilijk thuishouden. Ook is de lichte paranoia die af en toe opspeelt heel herkenbaar.

Bucky krijgt via zijn verloofde een aanbod om te komen werken in een zomerkamp: weg uit de hitte van de stad. Na lang wikken en wegen kiest hij hiervoor, tot woede van zijn baas. Ondanks – of juist vanwege - de paradijselijke omgeving blijft hij zich schuldig voelen over zijn vertrek. Wanneer er in het zomerkamp ook polio uitbreekt wordt dit alleen maar versterkt. 

Mooi is dat Roth door heel het boek lieflijke, wat langgerekte passages – bijvoorbeeld het samenzijn van Bucky en zijn vriendin - afwisselt met korte droge mededelingen over weer een aantal poliogevallen. Ook zit er iets heel dreigends in zijn manier waarop hij de vrolijkheid van bijvoorbeeld blije kinderen beschrijft. Je denkt steeds, dit moet wel fout gaan. Het gaat ook fout, maar anders en minder apocalyptisch dan je verwacht. Dit bevestigt alleen al het grote schrijftalent van Philip Roth. 

In het derde en laatste deel van het boek wisselt Roth van perspectief. Een van de jongens op het plein is aan het woord. “We hebben meneer Cantor nooit meer teruggezien in onze buurt.” Arnold Mesmikoff vertelt het verhaal van Bucky na de epidemie. Zij ontmoeten elkaar jaren later en hebben nu en dan contact. De gesprekken gaan over God, schuld en toeval. Dat de epidemie een tragedie was kan Bucky niet aanvaarden. “Hij moet en zal tragedie omzetten in schuld.”

Arnold is heel wat minder rechtlijnig dan Bucky. “Soms heb je geluk en soms heb je pech. Iedere levensgeschiedenis berust op toeval; alles, te beginnen met de conceptie, berust op toeval – op de tirannie van de onvoorspelbaarheid. Toeval is wat ik meende dat Cantor bedoelde toen hij laakte wat hij God noemde.” Het boek eindigt heel mooi met de beschrijving van Bucky Cantor als 23-jarige die de kinderen laat zien hoe je moet speerwerpen. De passage duurt vijf pagina’s, waarin Roth alle schoonheid van de jeugd, het lichaam en het plezier van spelen samenbrengt. “Zoals hij rende, de speer geheven, zijn werparm achterwaarts strekkend, de werparm doorhalend om hoog boven zijn schouders de speer los te laten – en hem dan losliet als een explosie – zo leek hij ons onoverwinnelijk.”

Nemesis is overigens de Griekse Godin van de wrekende rechtvaardigheid. Letterlijk betekent Nemesis “het toekennen van de verdiende straf.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten